diff --git a/docs/code_documentation/h/3.md b/docs/code_documentation/h/3.md
index 1227fa2d..2c29905f 100644
--- a/docs/code_documentation/h/3.md
+++ b/docs/code_documentation/h/3.md
@@ -1,56 +1,739 @@
-# Publicatiewijze
+# Ordening/codering en representatie van objecten
-
+ De disciplines in NLCS
+
+ Code |
+ Verklaring |
+ Omschrijving |
+
+
+ WE |
+ WEGENBOUW |
+ Vormgeving van wegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie met daarin opgenomen wegmeubilair, markering en geleideconstructies. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
+
+
+ WA |
+ WATERBOUW |
+ Vormgeving van waterwegen zoals: rivieren, kanalen, uiterwaarden, oeverbescherming en zeeweringen, inclusief kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
+
+
+ SB |
+ SPOORBOUW |
+ Vormgeving van spoorwegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Inclusief breedspoor, smalspoor, tram, metro en lightrail. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
+
+
+ GV |
+ GROENVOORZIENING |
+ Vormgeving van landschappelijke en stedelijk groene inrichting van de omgeving ten behoeve van beplantingsplannen, groenbeheerplannen, groenstructuurplannen en dergelijke. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
+
+
+ MI |
+ MILIEU |
+ Vormgeving van (water)bodemsaneringen, inclusief situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
+
+
+ PV |
+ PLANVORMING |
+ Vormgeving van stedenbouwkundige ontwerpen: verkavelingsplannen, inrichtingsplannen, matenplannen; en exploitatieplannen. |
+
+
+ OI |
+ ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR |
+ Vormgeving van de ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen). Bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
+
+
+ CO |
+ CONSTRUCTIES |
+ Vorm- en wapeningstekeningen van civieltechnische constructies, zoals: brug, tunnel, onderdoorgang, viaduct, sluizencomplex, spoortunnel, faunapassage. |
+
+
+ ME |
+ METEN |
+ Landmeetkundige tekeningen, bijvoorbeeld: het genereren van een GIS-model op basis van het IMgeo protocol vanuit een NLCS model. |
+
+
+ BH |
+ BEHEER |
+ (reservering, nog niet ingevuld in de huidige versie van NLCS) |
+
+
+ XX |
+ Onafhankelijk van DISCIPLINE |
+ |
+
+
+### HOOFDGROEP
+1. Een HOOFDGROEP is een logische verzameling OBJECTEN.
+2. Een HOOFDGROEP, m.u.v. de HOOFDGROEP “AL”, kan in één of meerdere DISCIPLINES voorkomen.
+3. De HOOFDGROEPEN die in NLCS worden onderscheiden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
+4. Er is een splitsing gemaakt tussen HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van de ‘Buitenruimte’ en HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van ‘Constructies’. De reden hiervoor is, dat het gaat om twee wezenlijk verschillende categorieën met verschillende gebruiksmogelijkheden voor CAD modellen.
+* bij ‘Buitenruimte’ gaat het om de ordening van objecten in de buitenruimte. CAD modellen worden hier onder andere gebruikt voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden en als instructie voor de uitvoering. Om dat mogelijk te maken, moeten veel OBJECTEN van elkaar kunnen worden onderscheiden. Binnen de HOOFDGROEPEN voor de Buitenruimte krijgt daarom ieder te onderscheiden (SUB-)OBJECT in principe een eigen laag;
+* bij ‘Constructies’ gaat het in de eerste plaats om het vastleggen van de vorm van constructies en – in het verlengde daarvan - (de berekening van) sterkte en stijfheid. Voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden in constructies is een 2D CAD model ongeschikt; daarvoor is altijd de derde dimensie noodzakelijk. Het toekennen van lagen aan te onderscheiden OBJECTEN binnen een constructie is voor dat doel dan ook niet noodzakelijk. Het betreft bovendien een veelheid van OBJECTEN (tunnels, bruggen, viaducten, sluizen e.d. en al hun samenstellende onderdelen), waarvoor nog geen operationele classificatie beschikbaar is. De HOOFDGROEPEN voor Constructies kennen daarom (vooralsnog) geen lagen voor verschillende (SUB)OBJECTEN, maar wel lagen voor bijvoorbeeld de vorm en de wapening van Constructies en voor het aangeven van aangrenzende Constructies.
+De contouren van Constructies zijn bij de ordening van objecten in de Buitenruimte wel van belang. Het gaat hier om de plaats en de ruimte die constructies innemen in de buitenruimte.
+De plaats en vorm van de poeren van een portaal zijn bijvoorbeeld relevant voor grondwerk, de ligging van kabels en leidingen enzovoort. In NLCS wordt de link tussen Constructies en Buitenruimte gelegd met behulp van de HOOFDGROEP ‘KUNSTWERKEN’. De OBJECTEN in deze HOOFDGROEP hebben met Constructies de contourlijnen gemeen.
+5. De HOOFDGROEP “AL” mag alleen worden toegepast in combinatie met de STATUS “X” en DISCIPLINE “XX”.
+6. De HOOFDGROEP “ZZ” bevat objecten die voor alle HOOFDGROEPEN voorkomen. De objecten worden op de gewenste HOOFDGROEP geplaatst, HOOFDGROEP “ZZ” wordt niet gebruikt als HOOFDGROEP voor het plaatsen van objecten.
-### Details publicatie
-Als je op de publicatie klikt, zie je dit:
-
+ De hoofdgroepen in NLCS
+
+ Code |
+ Verklaring |
+
+
+ Algemeen |
+
+
+ AL |
+ ALGEMEEN |
+
+
+ ZZ |
+ VOOR ALLE HOOFDGROEPEN |
+
+
+ Buitenruimte |
+
+
+ AM |
+ ASSEN EN METRERING |
+
+
+ BV |
+ BERMBEVEILIGINGSVOORZIENINGEN |
+
+
+ FV |
+ FAUNAVOORZIENINGEN |
+
+
+ GK |
+ GRONDKERINGEN |
+
+
+ GR |
+ GROEN |
+
+
+ GW |
+ GRONDWERK |
+
+
+ IE |
+ INRICHTINGSELEMENTEN |
+
+
+ IS |
+ INSTALLATIES SPOOR (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie van NLCS) |
+
+
+ IV |
+ INSTALLATIES VAARWEG |
+
+
+ IW |
+ INSTALLATIES WEG |
+
+
+ KG |
+ KADASTRALE INFORMATIE EN GRENZEN |
+
+
+ KL |
+ KABELS EN LEIDINGEN |
+
+
+ KW |
+ KUNSTWERKEN (inclusief geluidwerende voorzieningen) |
+
+
+ MO |
+ MILIEU EN ONDERZOEK |
+
+
+ OB |
+ OEVER- EN BODEMBESCHERMING |
+
+
+ OG |
+ ONDERGROND |
+
+
+ OV |
+ OPENBARE VERLICHTING |
+
+
+ RI |
+ RIOLERING |
+
+
+ SB |
+ SPOORBAAN (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie) |
+
+
+ VH |
+ VERHARDINGEN |
+
+
+ VS |
+ VERKEERSMAATREGELEN SPOORWEG (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie) |
+
+
+ VV |
+ VERKEERSMAATREGELEN VAARWEG |
+
+
+ VW |
+ VERKEERSMAATREGELEN WEG |
+
+
+ WH |
+ WATERHUISHOUDING |
+
+
+ Constructies |
+
+
+ BC |
+ BETONCONSTRUCTIES |
+
+
+ FC |
+ FUNDERINGSCONSTRUCTIES |
+
+
+ GC |
+ GRONDKERENDE CONSTRUCTIES |
+
+
+ HC |
+ HOUTCONSTRUCTIES |
+
+
+ HU |
+ HULPCONSTRUCTIES |
+
+
+ KC |
+ KUNSTSTOFCONSTRUCTIES |
+
+
+ MC |
+ MECHANISCHE CONSTRUCTIES |
+
+
+ MW |
+ METSELWERK |
+
+
+ SC |
+ STAALCONSTRUCTIES |
+
+
+### OBJECT en SUBOBJECT
+1. Een OBJECT kan bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN, die op hun beurt weer kunnen bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN.
+2. Een SUBOBJECT is hetzij een decompositie (“een onderdeel”), hetzij een specialisatie (“een soort”) van het bovenliggende OBJECT of SUBOBJECT.
+3. OBJECTEN kunnen volgens het “harmonicamodel” tot maximaal vijf niveaus worden gedecomponeerd en/of gespecialiseerd. Alle vijf decompositie- en/of specialisatieniveaus kunnen, maar hoeven niet te worden gebruikt in een model. Dit is afhankelijk van de aard en het gewenste detailniveau van een CAD bestand of tekening. Bij RIOLERING kan het voor een bepaald gebruiksdoel bijvoorbeeld voldoende zijn om aan te geven waar transportleidingen van de vuilwaterafvoer (VWA) liggen. Dat kan dan in de laag:
+B-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING-G.
+Voor een ander gebruiksdoel kan het noodzakelijk of handig zijn om ook onderscheid te maken in de materialen of zelfs de diameters van de transportleidingen. Dan kunnen lagen worden gebruikt als:
+N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_PVC-G en
+N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_BETON_300-G.
+Door dit “harmonicamodel” kan iedere gebruiker zelf bepalen of hij/zij een OBJECT in meer of minder detail wil tekenen.
+4. Op ieder niveau wordt een OBJECT of SUBOBJECT vertaald naar een CAD entiteit.
+De ondersteunde CAD entiteiten zijn: geometrie, arceringen en symbolen.
+5. Voor een (SUB)OBJECT kunnen verschillende arceringen of symbolen in de bibliotheek beschikbaar zijn (waaruit een tekenaar er één kiest en plaatst).
+6. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT kan optioneel een BEWERKING worden toegevoegd.
+Voorbeeld: N-WE-VH-KANTOPSLUITING_OPSLUITBAND-OPNIEUW STELLEN-G. Alle BEWERKINGEN krijgen de STATUS ‘NIEUW’ of ‘TIJDELIJK’.
+7. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT wordt een ELEMENT toegevoegd (zie paragraaf 5.1.5).
+Voorbeeld: N-WE-BV-BARRIERCONSTRUCTIE_STEPBARRIER-S
+8. De representatie van een (SUB)OBJECT kan bestaan uit één of meer grafische ELEMENTEN.
-
+ De structuur van de NLCS Objectentabellen
+
+ Kolommen |
+ Inhoud |
+
+
+ A |
+ Omschrijving (objectnaam) |
+
+
+ B |
+ STATUS (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “*” |
+
+
+ C |
+ Koppelteken (‘liggend streepje’) |
+
+
+ D |
+ DISCIPLINE (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “**” |
+
+
+ E |
+ Koppelteken (‘liggend streepje’) |
+
+
+ F |
+ HOOFDGROEP |
+
+
+ G |
+ Koppelteken (‘liggend streepje’) |
+
+
+ H - R |
+ OBJECTEN en (waar van toepassing) SUBOBJECTEN, per niveau gescheiden door een underscore: “_” |
+
+
+ S |
+ Koppelteken (‘liggend streepje’): scheiding tussen (SUB)OBJECT en BEWERKING |
+
+
+ T |
+ BEWERKING (moet worden gezien als een kenmerk dat kan worden meegegeven aan een (SUB-)OBJECT) |
+
+
+ U |
+ Koppelteken (‘liggend streepje’) |
+
+
+ V |
+ ELEMENT (default waarde is G) |
+
+
+ W |
+ Koppelteken (‘liggend streepje’) |
+
+
+ X |
+ SCHAAL |
+
+
+ Y |
+ ARCERING: namen van arceringenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle arceringen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende arceringen zijn opgenomen in corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files. |
+
+
+ Z |
+ SYMBOOL: namen van (delen van) symbolenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle symbolen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende symbolen zijn opgenomen in een corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files. |
+
+
+ AA |
+ Laagnaam, opgebouwd door het in een reeks plaatsen van de inhoud van de kolommen B t/m X |
+
+
+ AB - AH |
+ Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS B (Bestaand werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
+
+
+ AI - AO |
+ Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS N (Nieuw werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
+
+
+ AP - AV |
+ Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS V (Vervallen werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
+
+
+ AW - BC |
+ Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS T (Tijdelijk werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
+
+
+ BD |
+ “VERKLARING KORT”: lettercombinatie van maximaal 5 karakters (hoofdletters). Deze letters worden in (presentatie-)tekeningen in het bijbehorende kleur- of arceringsvlak geplaatst en zijn bedoeld om de tekening interpreteerbaar te maken voor mensen die kleurenblind zijn. |
+
+
+ BE |
+ “VERKLARING LANG”: hierin kunnen teksten worden opgenomen voor het automatisch genereren van verklaringen op tekeningen (renvooi). |
+
+
+ BF |
+ Versieaanduiding per laagnaam. Hieraan kunnen gebruikers en CAD-leveranciers snel en eenvoudig herkennen welke laagnamen ten opzichte van de vorige, officieel gepubliceerde versie van de objectentabel zijn gewijzigd |
+
+
+ BG |
+ Omschrijving van de wijziging ten opzichte van de voorgaande versie van de laagdefinitie |
+
+
+ BH |
+ Status van de laagdefinitie. De status kan zijn: NIEUW, VERVALLEN, GEWIJZIGD of REVISIE |
+
+
+ BI |
+ ID: unieke identificatiecode per laag |
+
+
+
+
+2. De inhoud van de cellen in de objectentabellen moet worden geïnterpreteerd als tekst, ook wanneer die inhoud bestaat uit getallen.
+
+
+### Naamgeving en plaatsing van arceringen
+1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van arceringen, zijn binnen NLCS arceringenbibliotheken beschikbaar. De naamgeving van arceringen(-bibliotheken) is als volgt:
+
+[STATUS]-BIBLIOTHEEK-ARCERINGNAAM_[OPT]
+
+Verklaring:
+
+ Voorbeelden van symboolnamen
+
+ SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250 |
+ trottoirband in situatie uit de bibliotheek SVH (Symbolen Verhardingen) |
+
+
+ V-SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250 |
+ trottoirband vervallen uit de bibliotheek SVH (is anders dan het standaard symbool voor trottoirband in situatie) |
+
+
+ SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250-D |
+ trottoirband in doorsnede uit de bibliotheek SVH |
+
+
+ SVW-MARKERING_SYMBOOL_FIETS_2.0 |
+ wegmarkering: fietssymbool, maat 2.0, uit de bibliotheek SVW (Symbolen Verkeerskunde Wegen) |
+
+
+ SAL-AANKLEDING_AUTO2_BOVENAANZICHT |
+ tekeningaankleding: bovenaanzicht van een auto uit de bibliotheek SAL (Symbolen Algemeen) |
+
+
+
+
+3. In principe bestaat een symbool voor een OBJECT met de STATUS V (Vervallen) uit het standaard symbool voor dat OBJECT met een kruis daar doorheen getekend.
+4. Wanneer in de objectentabellen voor (SUB)OBJECTEN het ELEMENT ‘S’ (van Symbool) wordt vermeld, terwijl in de kolom ‘SYMBOOL’ niet wordt verwezen naar een NLCS bibliotheek, kan een symbool uit de eigen bedrijfsbibliotheek of uit een symbolenbibliotheek van derden worden toegepast.
+5. Symbolen worden in de NLCS in principe altijd getekend by layer, een beperkt aantal symbolen wordt getekend by object (zie ook punt h.3).
+6. Standaard worden symbolen in schaal 1:1 in het model geplaatst en daarna verschaald op tekening weergegeven.
+SO symbolen worden in principe onafhankelijk van de schaal op een vastgestelde, vaste afmeting op tekening weergegeven. Wordt een SO symbool (bijvoorbeeld de Noordpijl) in de ontwerpruimte geplaatst, bijvoorbeeld in een viewport 1:1000, dan kan het symbool verschaald worden geplaatst.
+7. Een symbool wordt geplaatst op een NLCS laag en wel op de laag van het NLCS object dat met het symbool wordt weergegeven.
+Voorbeeld: het symbool dat het object MEUBILAIR_ABRI representeert, kan worden geplaatst op de laag N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-S.
+Een abri kan op een tekening ook worden weergegeven als getekend object, dus als geometrie (G). Die geometrie kan dan worden geplaatst op de laag:
+N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-G (geometrie ).
+8. Kleur, lijnstijl en lijndikte (weigth/width) in een symbool kunnen op 3 manieren worden toegepast:
+h.1 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op layer "0" (in AutoCAD) of level "Default" (MicroStation) en heeft de “color by layer/level”, “linetype by layer/level” en “weight/width by layer/level” . Na plaatsing krijgt de geometrie van het symbool de kleur, de lijnstijl en lijndikte (weigth/width) van de laag waarin het symbool is geplaatst.
+h.2 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op NLCS lagen. Dit geldt meestal voor details en uitgebreide doorsneden;
+h.3 de geometrie in het symbool heeft de eigenschappen “color by object”, “linetype by object” en “weight/width by object”. Geometrie met deze eigenschappen heeft een eigen kleur, en eigen lijnstijl en een eigen lijndikte, onafhankelijk van de laag waarin het symbool wordt geplaatst. Deze methode mag alleen worden toegepast bij symbolen waarvan de kleur, de lijnstijl en/of de lijndikte vast en onveranderlijk moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn verkeersborden of logo’s van bedrijven.
+
+9. NLCS bevat een basisset symbolen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen symbolen(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen symbolen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestand dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen arceringen buiten de organisatie toegepast dienen te worden.
+10. Voor het opstellen van eigen symbolen(-bibliotheken) gelden de volgende uitgangspunten:
+j.1 Afmetingen in overeenstemming met reeds bestaande symbolen in de betreffende bibliotheek.
+j.2 Werk met een schoon template, verwijder eventuele overbodige laag-, symbool en lijnstijldefinities.
+j.3 Symbolen worden in principe in m getekend, met uitzondering van symbolen bedoeld voor gebruik in mm, te herkennen aan optie [MM]. Schaalbare objecten, te herkennen aan optie [SO], worden unitless getekend.
+j.4 Definieer het symbool rondom het punt 0-punt.
+j.5 Teksten en attributes worden ook op de layer 0 / defeault geplaatst.
+
+
+### Naamgeving van lijnstijlen
+1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van lijnstijlen, zijn binnen NLCS lijnstijl(-bibliotheken) beschikbaar.
+2. De naamgeving van lijnstijlen is als volgt:
+
+[STATUS]-BIBLIOTHEEKNAAM-LIJNSTIJLNAAM-[OPT]
+
+waarbij:
+* STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de lijnstijl voor een STATUS afwijkt van de generieke lijnstijl (van de STATUS Nieuw);
+
+* BIBLIOTHEEK de naam is van de bibliotheek waarin de lijnstijl is opgenomen. Een lijnstijlenbibliotheek kan ook één enkele lijnstijl bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: VH is de naam van de lijnstijlenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING).
+
+* LIJNSTIJLNAAM de naam is van de lijnstijl zelf (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de lijnstijlnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om het symbool nader te specificeren. De lijnstijlbibliotheken voorzien in varianten om grafisch onderscheid mogelijk te maken. De lijst van lijnstijlen waarvoor varianten beschikbaar zijn is opgenomen in bijlage 4: “Lijnstijl varianten”.
+
+* De standaard lijnstijl voor een OBJECT de weergave is van dat OBJECT in situatie met één representatie (dus zonder STATUS en/of OPT).
+
+
- De disciplines in NLCS
-
- Code |
- Verklaring |
- Omschrijving |
-
-
- WE |
- WEGENBOUW |
- Vormgeving van wegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie met daarin opgenomen wegmeubilair, markering en geleideconstructies. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
-
-
- WA |
- WATERBOUW |
- Vormgeving van waterwegen zoals: rivieren, kanalen, uiterwaarden, oeverbescherming en zeeweringen, inclusief kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
-
-
- SB |
- SPOORBOUW |
- Vormgeving van spoorwegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Inclusief breedspoor, smalspoor, tram, metro en lightrail. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
-
-
- GV |
- GROENVOORZIENING |
- Vormgeving van landschappelijke en stedelijk groene inrichting van de omgeving ten behoeve van beplantingsplannen, groenbeheerplannen, groenstructuurplannen en dergelijke. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
-
-
- MI |
- MILIEU |
- Vormgeving van (water)bodemsaneringen, inclusief situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
-
-
- PV |
- PLANVORMING |
- Vormgeving van stedenbouwkundige ontwerpen: verkavelingsplannen, inrichtingsplannen, matenplannen; en exploitatieplannen. |
-
-
- OI |
- ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR |
- Vormgeving van de ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen). Bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen. |
-
-
- CO |
- CONSTRUCTIES |
- Vorm- en wapeningstekeningen van civieltechnische constructies, zoals: brug, tunnel, onderdoorgang, viaduct, sluizencomplex, spoortunnel, faunapassage. |
-
-
- ME |
- METEN |
- Landmeetkundige tekeningen, bijvoorbeeld: het genereren van een GIS-model op basis van het IMgeo protocol vanuit een NLCS model. |
-
-
- BH |
- BEHEER |
- (reservering, nog niet ingevuld in de huidige versie van NLCS) |
-
-
- XX |
- Onafhankelijk van DISCIPLINE |
- |
-
-
-
-
-### HOOFDGROEP
-1. Een HOOFDGROEP is een logische verzameling OBJECTEN.
-2. Een HOOFDGROEP, m.u.v. de HOOFDGROEP “AL”, kan in één of meerdere DISCIPLINES voorkomen.
-3. De HOOFDGROEPEN die in NLCS worden onderscheiden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
-4. Er is een splitsing gemaakt tussen HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van de ‘Buitenruimte’ en HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van ‘Constructies’. De reden hiervoor is, dat het gaat om twee wezenlijk verschillende categorieën met verschillende gebruiksmogelijkheden voor CAD modellen.
-* bij ‘Buitenruimte’ gaat het om de ordening van objecten in de buitenruimte. CAD modellen worden hier onder andere gebruikt voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden en als instructie voor de uitvoering. Om dat mogelijk te maken, moeten veel OBJECTEN van elkaar kunnen worden onderscheiden. Binnen de HOOFDGROEPEN voor de Buitenruimte krijgt daarom ieder te onderscheiden (SUB-)OBJECT in principe een eigen laag;
-* bij ‘Constructies’ gaat het in de eerste plaats om het vastleggen van de vorm van constructies en – in het verlengde daarvan - (de berekening van) sterkte en stijfheid. Voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden in constructies is een 2D CAD model ongeschikt; daarvoor is altijd de derde dimensie noodzakelijk. Het toekennen van lagen aan te onderscheiden OBJECTEN binnen een constructie is voor dat doel dan ook niet noodzakelijk. Het betreft bovendien een veelheid van OBJECTEN (tunnels, bruggen, viaducten, sluizen e.d. en al hun samenstellende onderdelen), waarvoor nog geen operationele classificatie beschikbaar is. De HOOFDGROEPEN voor Constructies kennen daarom (vooralsnog) geen lagen voor verschillende (SUB)OBJECTEN, maar wel lagen voor bijvoorbeeld de vorm en de wapening van Constructies en voor het aangeven van aangrenzende Constructies.
-De contouren van Constructies zijn bij de ordening van objecten in de Buitenruimte wel van belang. Het gaat hier om de plaats en de ruimte die constructies innemen in de buitenruimte.
-De plaats en vorm van de poeren van een portaal zijn bijvoorbeeld relevant voor grondwerk, de ligging van kabels en leidingen enzovoort. In NLCS wordt de link tussen Constructies en Buitenruimte gelegd met behulp van de HOOFDGROEP ‘KUNSTWERKEN’. De OBJECTEN in deze HOOFDGROEP hebben met Constructies de contourlijnen gemeen.
-5. De HOOFDGROEP “AL” mag alleen worden toegepast in combinatie met de STATUS “X” en DISCIPLINE “XX”.
-6. De HOOFDGROEP “ZZ” bevat objecten die voor alle HOOFDGROEPEN voorkomen. De objecten worden op de gewenste HOOFDGROEP geplaatst, HOOFDGROEP “ZZ” wordt niet gebruikt als HOOFDGROEP voor het plaatsen van objecten.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- De hoofdgroepen in NLCS
-
- Code |
- Verklaring |
-
-
- Algemeen |
-
-
- AL |
- ALGEMEEN |
-
-
- ZZ |
- VOOR ALLE HOOFDGROEPEN |
-
-
- Buitenruimte |
-
-
- AM |
- ASSEN EN METRERING |
-
-
- BV |
- BERMBEVEILIGINGSVOORZIENINGEN |
-
-
- FV |
- FAUNAVOORZIENINGEN |
-
-
- GK |
- GRONDKERINGEN |
-
-
- GR |
- GROEN |
-
-
- GW |
- GRONDWERK |
-
-
- IE |
- INRICHTINGSELEMENTEN |
-
-
- IS |
- INSTALLATIES SPOOR (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie van NLCS) |
-
-
- IV |
- INSTALLATIES VAARWEG |
-
-
- IW |
- INSTALLATIES WEG |
-
-
- KG |
- KADASTRALE INFORMATIE EN GRENZEN |
-
-
- KL |
- KABELS EN LEIDINGEN |
-
-
- KW |
- KUNSTWERKEN (inclusief geluidwerende voorzieningen) |
-
-
- MO |
- MILIEU EN ONDERZOEK |
-
-
- OB |
- OEVER- EN BODEMBESCHERMING |
-
-
- OG |
- ONDERGROND |
-
-
- OV |
- OPENBARE VERLICHTING |
-
-
- RI |
- RIOLERING |
-
-
- SB |
- SPOORBAAN (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie) |
-
-
- VH |
- VERHARDINGEN |
-
-
- VS |
- VERKEERSMAATREGELEN SPOORWEG (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie) |
-
-
- VV |
- VERKEERSMAATREGELEN VAARWEG |
-
-
- VW |
- VERKEERSMAATREGELEN WEG |
-
-
- WH |
- WATERHUISHOUDING |
-
-
- Constructies |
-
-
- BC |
- BETONCONSTRUCTIES |
-
-
- FC |
- FUNDERINGSCONSTRUCTIES |
-
-
- GC |
- GRONDKERENDE CONSTRUCTIES |
-
-
- HC |
- HOUTCONSTRUCTIES |
-
-
- HU |
- HULPCONSTRUCTIES |
-
-
- KC |
- KUNSTSTOFCONSTRUCTIES |
-
-
- MC |
- MECHANISCHE CONSTRUCTIES |
-
-
- MW |
- METSELWERK |
-
-
- SC |
- STAALCONSTRUCTIES |
-
-
-
-### OBJECT en SUBOBJECT
-1. Een OBJECT kan bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN, die op hun beurt weer kunnen bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN.
-2. Een SUBOBJECT is hetzij een decompositie (“een onderdeel”), hetzij een specialisatie (“een soort”) van het bovenliggende OBJECT of SUBOBJECT.
-3. OBJECTEN kunnen volgens het “harmonicamodel” tot maximaal vijf niveaus worden gedecomponeerd en/of gespecialiseerd. Alle vijf decompositie- en/of specialisatieniveaus kunnen, maar hoeven niet te worden gebruikt in een model. Dit is afhankelijk van de aard en het gewenste detailniveau van een CAD bestand of tekening. Bij RIOLERING kan het voor een bepaald gebruiksdoel bijvoorbeeld voldoende zijn om aan te geven waar transportleidingen van de vuilwaterafvoer (VWA) liggen. Dat kan dan in de laag:
-B-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING-G.
-Voor een ander gebruiksdoel kan het noodzakelijk of handig zijn om ook onderscheid te maken in de materialen of zelfs de diameters van de transportleidingen. Dan kunnen lagen worden gebruikt als:
-N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_PVC-G en
-N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_BETON_300-G.
-Door dit “harmonicamodel” kan iedere gebruiker zelf bepalen of hij/zij een OBJECT in meer of minder detail wil tekenen.
-4. Op ieder niveau wordt een OBJECT of SUBOBJECT vertaald naar een CAD entiteit.
-De ondersteunde CAD entiteiten zijn: geometrie, arceringen en symbolen.
-5. Voor een (SUB)OBJECT kunnen verschillende arceringen of symbolen in de bibliotheek beschikbaar zijn (waaruit een tekenaar er één kiest en plaatst).
-6. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT kan optioneel een BEWERKING worden toegevoegd.
-Voorbeeld: N-WE-VH-KANTOPSLUITING_OPSLUITBAND-OPNIEUW STELLEN-G. Alle BEWERKINGEN krijgen de STATUS ‘NIEUW’ of ‘TIJDELIJK’.
-7. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT wordt een ELEMENT toegevoegd (zie paragraaf 5.1.5).
-Voorbeeld: N-WE-BV-BARRIERCONSTRUCTIE_STEPBARRIER-S
-8. De representatie van een (SUB)OBJECT kan bestaan uit één of meer grafische ELEMENTEN.
-
-
- De structuur van de NLCS Objectentabellen
-
- Kolommen |
- Inhoud |
-
-
- A |
- Omschrijving (objectnaam) |
-
-
- B |
- STATUS (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “*” |
-
-
- C |
- Koppelteken (‘liggend streepje’) |
-
-
- D |
- DISCIPLINE (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “**” |
-
-
- E |
- Koppelteken (‘liggend streepje’) |
-
-
- F |
- HOOFDGROEP |
-
-
- G |
- Koppelteken (‘liggend streepje’) |
-
-
- H - R |
- OBJECTEN en (waar van toepassing) SUBOBJECTEN, per niveau gescheiden door een underscore: “_” |
-
-
- S |
- Koppelteken (‘liggend streepje’): scheiding tussen (SUB)OBJECT en BEWERKING |
-
-
- T |
- BEWERKING (moet worden gezien als een kenmerk dat kan worden meegegeven aan een (SUB-)OBJECT) |
-
-
- U |
- Koppelteken (‘liggend streepje’) |
-
-
- V |
- ELEMENT (default waarde is G) |
-
-
- W |
- Koppelteken (‘liggend streepje’) |
-
-
- X |
- SCHAAL |
-
-
- Y |
- ARCERING: namen van arceringenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle arceringen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende arceringen zijn opgenomen in corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files. |
-
-
- Z |
- SYMBOOL: namen van (delen van) symbolenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle symbolen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende symbolen zijn opgenomen in een corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files. |
-
-
- AA |
- Laagnaam, opgebouwd door het in een reeks plaatsen van de inhoud van de kolommen B t/m X |
-
-
- AB - AH |
- Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS B (Bestaand werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
-
-
- AI - AO |
- Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS N (Nieuw werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
-
-
- AP - AV |
- Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS V (Vervallen werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
-
-
- AW - BC |
- Specificatie van laageigenschappen voor de STATUS T (Tijdelijk werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype) |
-
-
- BD |
- “VERKLARING KORT”: lettercombinatie van maximaal 5 karakters (hoofdletters). Deze letters worden in (presentatie-)tekeningen in het bijbehorende kleur- of arceringsvlak geplaatst en zijn bedoeld om de tekening interpreteerbaar te maken voor mensen die kleurenblind zijn. |
-
-
- BE |
- “VERKLARING LANG”: hierin kunnen teksten worden opgenomen voor het automatisch genereren van verklaringen op tekeningen (renvooi). |
-
-
- BF |
- Versieaanduiding per laagnaam. Hieraan kunnen gebruikers en CAD-leveranciers snel en eenvoudig herkennen welke laagnamen ten opzichte van de vorige, officieel gepubliceerde versie van de objectentabel zijn gewijzigd |
-
-
- BG |
- Omschrijving van de wijziging ten opzichte van de voorgaande versie van de laagdefinitie |
-
-
- BH |
- Status van de laagdefinitie. De status kan zijn: NIEUW, VERVALLEN, GEWIJZIGD of REVISIE |
-
-
- BI |
- ID: unieke identificatiecode per laag |
-
-
-
-
-2. De inhoud van de cellen in de objectentabellen moet worden geïnterpreteerd als tekst, ook wanneer die inhoud bestaat uit getallen.
-
-
-### Naamgeving en plaatsing van arceringen
-1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van arceringen, zijn binnen NLCS arceringenbibliotheken beschikbaar. De naamgeving van arceringen(-bibliotheken) is als volgt:
-
-[STATUS]-BIBLIOTHEEK-ARCERINGNAAM_[OPT]
-
-Verklaring:
-
- Voorbeelden van symboolnamen
-
- SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250 |
- trottoirband in situatie uit de bibliotheek SVH (Symbolen Verhardingen) |
-
-
- V-SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250 |
- trottoirband vervallen uit de bibliotheek SVH (is anders dan het standaard symbool voor trottoirband in situatie) |
-
-
- SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250-D |
- trottoirband in doorsnede uit de bibliotheek SVH |
-
-
- SVW-MARKERING_SYMBOOL_FIETS_2.0 |
- wegmarkering: fietssymbool, maat 2.0, uit de bibliotheek SVW (Symbolen Verkeerskunde Wegen) |
-
-
- SAL-AANKLEDING_AUTO2_BOVENAANZICHT |
- tekeningaankleding: bovenaanzicht van een auto uit de bibliotheek SAL (Symbolen Algemeen) |
-
-
-
-
-3. In principe bestaat een symbool voor een OBJECT met de STATUS V (Vervallen) uit het standaard symbool voor dat OBJECT met een kruis daar doorheen getekend.
-4. Wanneer in de objectentabellen voor (SUB)OBJECTEN het ELEMENT ‘S’ (van Symbool) wordt vermeld, terwijl in de kolom ‘SYMBOOL’ niet wordt verwezen naar een NLCS bibliotheek, kan een symbool uit de eigen bedrijfsbibliotheek of uit een symbolenbibliotheek van derden worden toegepast.
-5. Symbolen worden in de NLCS in principe altijd getekend by layer, een beperkt aantal symbolen wordt getekend by object (zie ook punt h.3).
-6. Standaard worden symbolen in schaal 1:1 in het model geplaatst en daarna verschaald op tekening weergegeven.
-SO symbolen worden in principe onafhankelijk van de schaal op een vastgestelde, vaste afmeting op tekening weergegeven. Wordt een SO symbool (bijvoorbeeld de Noordpijl) in de ontwerpruimte geplaatst, bijvoorbeeld in een viewport 1:1000, dan kan het symbool verschaald worden geplaatst.
-7. Een symbool wordt geplaatst op een NLCS laag en wel op de laag van het NLCS object dat met het symbool wordt weergegeven.
-Voorbeeld: het symbool dat het object MEUBILAIR_ABRI representeert, kan worden geplaatst op de laag N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-S.
-Een abri kan op een tekening ook worden weergegeven als getekend object, dus als geometrie (G). Die geometrie kan dan worden geplaatst op de laag:
-N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-G (geometrie ).
-8. Kleur, lijnstijl en lijndikte (weigth/width) in een symbool kunnen op 3 manieren worden toegepast:
-h.1 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op layer "0" (in AutoCAD) of level "Default" (MicroStation) en heeft de “color by layer/level”, “linetype by layer/level” en “weight/width by layer/level” . Na plaatsing krijgt de geometrie van het symbool de kleur, de lijnstijl en lijndikte (weigth/width) van de laag waarin het symbool is geplaatst.
-h.2 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op NLCS lagen. Dit geldt meestal voor details en uitgebreide doorsneden;
-h.3 de geometrie in het symbool heeft de eigenschappen “color by object”, “linetype by object” en “weight/width by object”. Geometrie met deze eigenschappen heeft een eigen kleur, en eigen lijnstijl en een eigen lijndikte, onafhankelijk van de laag waarin het symbool wordt geplaatst. Deze methode mag alleen worden toegepast bij symbolen waarvan de kleur, de lijnstijl en/of de lijndikte vast en onveranderlijk moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn verkeersborden of logo’s van bedrijven.
-
-9. NLCS bevat een basisset symbolen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen symbolen(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen symbolen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestand dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen arceringen buiten de organisatie toegepast dienen te worden.
-10. Voor het opstellen van eigen symbolen(-bibliotheken) gelden de volgende uitgangspunten:
-j.1 Afmetingen in overeenstemming met reeds bestaande symbolen in de betreffende bibliotheek.
-j.2 Werk met een schoon template, verwijder eventuele overbodige laag-, symbool en lijnstijldefinities.
-j.3 Symbolen worden in principe in m getekend, met uitzondering van symbolen bedoeld voor gebruik in mm, te herkennen aan optie [MM]. Schaalbare objecten, te herkennen aan optie [SO], worden unitless getekend.
-j.4 Definieer het symbool rondom het punt 0-punt.
-j.5 Teksten en attributes worden ook op de layer 0 / defeault geplaatst.
-
-
-### Naamgeving van lijnstijlen
-1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van lijnstijlen, zijn binnen NLCS lijnstijl(-bibliotheken) beschikbaar.
-2. De naamgeving van lijnstijlen is als volgt:
-
-[STATUS]-BIBLIOTHEEKNAAM-LIJNSTIJLNAAM-[OPT]
-
-waarbij:
-* STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de lijnstijl voor een STATUS afwijkt van de generieke lijnstijl (van de STATUS Nieuw);
-
-* BIBLIOTHEEK de naam is van de bibliotheek waarin de lijnstijl is opgenomen. Een lijnstijlenbibliotheek kan ook één enkele lijnstijl bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: VH is de naam van de lijnstijlenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING).
-
-* LIJNSTIJLNAAM de naam is van de lijnstijl zelf (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de lijnstijlnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om het symbool nader te specificeren. De lijnstijlbibliotheken voorzien in varianten om grafisch onderscheid mogelijk te maken. De lijst van lijnstijlen waarvoor varianten beschikbaar zijn is opgenomen in bijlage 4: “Lijnstijl varianten”.
-
-* De standaard lijnstijl voor een OBJECT de weergave is van dat OBJECT in situatie met één representatie (dus zonder STATUS en/of OPT).
-
-