diff --git a/docs/code_documentation/h/3.md b/docs/code_documentation/h/3.md index 1227fa2d..2c29905f 100644 --- a/docs/code_documentation/h/3.md +++ b/docs/code_documentation/h/3.md @@ -1,56 +1,739 @@ -# Publicatiewijze +# Ordening/codering en representatie van objecten -
+## Coderingssystematiek / lagenstructuur +1. De basis voor de ordening van informatie in digitale CAD modellen (lagenstructuur) wordt gevormd door een coderingssystematiek. Laagnamen worden opgebouwd uit deelcodes, afkomstig uit verschillende, gestandaardiseerde tabellen in een vaste volgorde. Er zijn tabellen voor (in de voorgestelde volgorde): -## SPARQL-endpoint -NLCS wordt gepubliceerd op een SPARQL-endpoint. Hierop is een acceptatie-omgeving beschikbaar en een live omgeving waar de actuele versie van NLCS kan worden opgevraagd. +
+Grafische weergave van laagopbouw NLCS: (ordening) STATUS- DISCIPLINE– HOOFDGROEP– (objecten) OBJECT _ [SUBOBJECT 01] _ [SUBOBJECT 02] _ [SUBOBJECT 03] _ [SUBOBJECT 04]_[SUBOBJECT 05] – [BEWERKING] – (tekeneigenschappen) ELEMENT–[SCHAAL] +
Laagopbouw NLCS +
-Zie hierover ook de documentatie bij W3C via [dit overzicht](https://www.w3.org/TR/sparql11-overview/) +2. De coderingssystematiek valt in drie delen uiteen, zoals hierboven in grijs is aangegeven: een deel ‘ordening’, een deel ‘objecten’ en een deel ‘tekeneigenschappen’. +3. OBJECTEN kunnen tot maximaal vijf niveaus worden gespecialiseerd in SUBOBJECTEN (“harmonicamodel”). +4. De verschillende onderdelen van de codering worden gescheiden door een liggend streepje: “ – “. +5. OBJECT en SUBOBJECT(en) worden van elkaar gescheiden door een underscore: “ _ “. +6. De tussen rechte haken geplaatste elementen van de codering zijn optioneel. +7. Tekst en bemating kunnen op elk niveau voorkomen (achter HOOFDGROEP, achter OBJECT, achter SUBOBJECT enzovoort), maar staan default achter HOOFDGROEP (zie ook paragraaf 5.1.4). +8. Het is toegestaan om per HOOFDGROEP eigen laagnamen aan te maken tot zes niveaus diep (van OBJECT t/m SUBOBJECT 05). CAD-applicaties die NLCS ondersteunen, moeten zijn voorzien van een controletool die onder andere moet rapporteren welke eigen laagnamen in een model zijn aangemaakt en of deze voldoet aan de standaard. -Op [deze externe pagina](https://docs.laces.tech/ldp/12.0.0/) kun je lezen over het specifieke sparql-endpoint van DigiGO. -
+### STATUS +1. De “STATUS” is als volgt opgebouwd: + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
De statussen in NLCS
CodeVerklaringOmschrijving
NNieuwe situatie
BBestaande situatie
VTe verwijderen situatie
TTijdelijke situatie
XOnafhankelijk van STATUS/faseStatus “X” MOET altijd worden gecombineerd met de discipline “XX”.
RRevisieLagen met de STATUS “R” hebben dezelfde eigenschappen als lagen met de STATUS “N”.
-## Hub -De actuele versies en URL's zijn op [deze hub](https://hub.laces.tech/digitalbuildingdata/nlcs) vindbaar als je een gratis account aanmaakt, dat ziet er zo uit: -
-Visuele weergave van de HUB-omgeving waar je door publicaties kunt browsen. -
De datahub voor NLCS publicaties -
+2. De STATUS kan, indien nodig, worden voorzien van een SUBSTATUS in de vorm van een getal +van 01-99. Dit kan bijvoorbeeld worden toegepast als ‘nieuw werk’ gefaseerd wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld “N03”) of bij ontwerpaanpassingen (bijvoorbeeld “V06”). -Als je op één van beide omgevingen in de hub klikt, zie je dit: -### Publicaties +### DISCIPLINE +1. De DISCIPLINE geeft het vakgebied aan waarop het model betrekking heeft en vormt voor de gebruiker de eerste logische ingang voor de ordening van informatie in een CAD model. +2. Bij het benoemen van DISCIPLINES is aansluiting gezocht bij de NEN3610 “Basismodel Geo-informatie – Termen, definities, relaties en algemene regels voor de uitwisseling van informatie over aan het aardoppervlak gerelateerde ruimtelijke objecten”. Daarmee is bereikt dat in beginsel alle betrokken vakgebieden of afdelingen van organisaties (zoals gemeenten, provincies, ingenieursbureaus) gedekt kunnen zijn. Daardoor is overbodig dat organisaties die NLCS gebruiken, eigen elementen moeten toevoegen om vakgebieden of afdelingen herkenbaar te maken in de laagnamen. +3. Een DISCIPLINE bevat een voor die DISCIPLINE relevante verzameling HOOFDGROEPEN. Iedere organisatie en ieder bedrijf dat de NLCS gebruikt, kan zelf de verzameling HOOFDGROEPEN per DISCIPLINE bepalen. +4. De DISCIPLINES die in NLCS zijn opgenomen, zijn weergegeven in onderstaande tabel: +5. De DISCIPLINE “XX” mag alleen worden toegepast in combinatie met de hoofdgroep “AL”. -
-Visuele weergave van een overzicht van publicaties in de datahub voor NLCS -
De beschikbare publicaties -
+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
De disciplines in NLCS
CodeVerklaringOmschrijving
WEWEGENBOUWVormgeving van wegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie met daarin opgenomen wegmeubilair, markering en geleideconstructies. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
WAWATERBOUWVormgeving van waterwegen zoals: rivieren, kanalen, uiterwaarden, oeverbescherming en zeeweringen, inclusief kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
SBSPOORBOUWVormgeving van spoorwegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Inclusief breedspoor, smalspoor, tram, metro en lightrail. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
GVGROENVOORZIENINGVormgeving van landschappelijke en stedelijk groene inrichting van de omgeving ten behoeve van beplantingsplannen, groenbeheerplannen, groenstructuurplannen en dergelijke. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
MIMILIEUVormgeving van (water)bodemsaneringen, inclusief situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
PVPLANVORMINGVormgeving van stedenbouwkundige ontwerpen: verkavelingsplannen, inrichtingsplannen, matenplannen; en exploitatieplannen.
OIONDERGRONDSE INFRASTRUCTUURVormgeving van de ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen). Bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
COCONSTRUCTIESVorm- en wapeningstekeningen van civieltechnische constructies, zoals: brug, tunnel, onderdoorgang, viaduct, sluizencomplex, spoortunnel, faunapassage.
MEMETENLandmeetkundige tekeningen, bijvoorbeeld: het genereren van een GIS-model op basis van het IMgeo protocol vanuit een NLCS model.
BHBEHEER(reservering, nog niet ingevuld in de huidige versie van NLCS)
XXOnafhankelijk van DISCIPLINE
+### HOOFDGROEP +1. Een HOOFDGROEP is een logische verzameling OBJECTEN. +2. Een HOOFDGROEP, m.u.v. de HOOFDGROEP “AL”, kan in één of meerdere DISCIPLINES voorkomen. +3. De HOOFDGROEPEN die in NLCS worden onderscheiden, zijn weergegeven in onderstaande tabel. +4. Er is een splitsing gemaakt tussen HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van de ‘Buitenruimte’ en HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van ‘Constructies’. De reden hiervoor is, dat het gaat om twee wezenlijk verschillende categorieën met verschillende gebruiksmogelijkheden voor CAD modellen. +* bij ‘Buitenruimte’ gaat het om de ordening van objecten in de buitenruimte. CAD modellen worden hier onder andere gebruikt voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden en als instructie voor de uitvoering. Om dat mogelijk te maken, moeten veel OBJECTEN van elkaar kunnen worden onderscheiden. Binnen de HOOFDGROEPEN voor de Buitenruimte krijgt daarom ieder te onderscheiden (SUB-)OBJECT in principe een eigen laag; +* bij ‘Constructies’ gaat het in de eerste plaats om het vastleggen van de vorm van constructies en – in het verlengde daarvan - (de berekening van) sterkte en stijfheid. Voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden in constructies is een 2D CAD model ongeschikt; daarvoor is altijd de derde dimensie noodzakelijk. Het toekennen van lagen aan te onderscheiden OBJECTEN binnen een constructie is voor dat doel dan ook niet noodzakelijk. Het betreft bovendien een veelheid van OBJECTEN (tunnels, bruggen, viaducten, sluizen e.d. en al hun samenstellende onderdelen), waarvoor nog geen operationele classificatie beschikbaar is. De HOOFDGROEPEN voor Constructies kennen daarom (vooralsnog) geen lagen voor verschillende (SUB)OBJECTEN, maar wel lagen voor bijvoorbeeld de vorm en de wapening van Constructies en voor het aangeven van aangrenzende Constructies. +De contouren van Constructies zijn bij de ordening van objecten in de Buitenruimte wel van belang. Het gaat hier om de plaats en de ruimte die constructies innemen in de buitenruimte. +De plaats en vorm van de poeren van een portaal zijn bijvoorbeeld relevant voor grondwerk, de ligging van kabels en leidingen enzovoort. In NLCS wordt de link tussen Constructies en Buitenruimte gelegd met behulp van de HOOFDGROEP ‘KUNSTWERKEN’. De OBJECTEN in deze HOOFDGROEP hebben met Constructies de contourlijnen gemeen. +5. De HOOFDGROEP “AL” mag alleen worden toegepast in combinatie met de STATUS “X” en DISCIPLINE “XX”. +6. De HOOFDGROEP “ZZ” bevat objecten die voor alle HOOFDGROEPEN voorkomen. De objecten worden op de gewenste HOOFDGROEP geplaatst, HOOFDGROEP “ZZ” wordt niet gebruikt als HOOFDGROEP voor het plaatsen van objecten. -### Details publicatie -Als je op de publicatie klikt, zie je dit: -
-Visuele weergave van de details van een publicatie in de datahub voor NLCS -
Details van een publicatie -
+ + + + + + -### Query's uitvoeren -Als je klikt op "query publication" kun je query's uitvoeren. Het resultaat kan gedownload worden als csv. + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
De hoofdgroepen in NLCS
CodeVerklaring
Algemeen
ALALGEMEEN
ZZVOOR ALLE HOOFDGROEPEN
Buitenruimte
AMASSEN EN METRERING
BVBERMBEVEILIGINGSVOORZIENINGEN
FVFAUNAVOORZIENINGEN
GKGRONDKERINGEN
GRGROEN
GWGRONDWERK
IEINRICHTINGSELEMENTEN
ISINSTALLATIES SPOOR (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie van NLCS)
IVINSTALLATIES VAARWEG
IWINSTALLATIES WEG
KGKADASTRALE INFORMATIE EN GRENZEN
KLKABELS EN LEIDINGEN
KWKUNSTWERKEN (inclusief geluidwerende voorzieningen)
MOMILIEU EN ONDERZOEK
OBOEVER- EN BODEMBESCHERMING
OGONDERGROND
OVOPENBARE VERLICHTING
RIRIOLERING
SBSPOORBAAN (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie)
VHVERHARDINGEN
VSVERKEERSMAATREGELEN SPOORWEG (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie)
VVVERKEERSMAATREGELEN VAARWEG
VWVERKEERSMAATREGELEN WEG
WHWATERHUISHOUDING
Constructies
BCBETONCONSTRUCTIES
FCFUNDERINGSCONSTRUCTIES
GCGRONDKERENDE CONSTRUCTIES
HCHOUTCONSTRUCTIES
HUHULPCONSTRUCTIES
KCKUNSTSTOFCONSTRUCTIES
MCMECHANISCHE CONSTRUCTIES
MWMETSELWERK
SCSTAALCONSTRUCTIES
+### OBJECT en SUBOBJECT +1. Een OBJECT kan bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN, die op hun beurt weer kunnen bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN. +2. Een SUBOBJECT is hetzij een decompositie (“een onderdeel”), hetzij een specialisatie (“een soort”) van het bovenliggende OBJECT of SUBOBJECT. +3. OBJECTEN kunnen volgens het “harmonicamodel” tot maximaal vijf niveaus worden gedecomponeerd en/of gespecialiseerd. Alle vijf decompositie- en/of specialisatieniveaus kunnen, maar hoeven niet te worden gebruikt in een model. Dit is afhankelijk van de aard en het gewenste detailniveau van een CAD bestand of tekening. Bij RIOLERING kan het voor een bepaald gebruiksdoel bijvoorbeeld voldoende zijn om aan te geven waar transportleidingen van de vuilwaterafvoer (VWA) liggen. Dat kan dan in de laag: +B-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING-G. +Voor een ander gebruiksdoel kan het noodzakelijk of handig zijn om ook onderscheid te maken in de materialen of zelfs de diameters van de transportleidingen. Dan kunnen lagen worden gebruikt als: +N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_PVC-G en +N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_BETON_300-G. +Door dit “harmonicamodel” kan iedere gebruiker zelf bepalen of hij/zij een OBJECT in meer of minder detail wil tekenen. +4. Op ieder niveau wordt een OBJECT of SUBOBJECT vertaald naar een CAD entiteit. +De ondersteunde CAD entiteiten zijn: geometrie, arceringen en symbolen. +5. Voor een (SUB)OBJECT kunnen verschillende arceringen of symbolen in de bibliotheek beschikbaar zijn (waaruit een tekenaar er één kiest en plaatst). +6. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT kan optioneel een BEWERKING worden toegevoegd. +Voorbeeld: N-WE-VH-KANTOPSLUITING_OPSLUITBAND-OPNIEUW STELLEN-G. Alle BEWERKINGEN krijgen de STATUS ‘NIEUW’ of ‘TIJDELIJK’. +7. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT wordt een ELEMENT toegevoegd (zie paragraaf 5.1.5). +Voorbeeld: N-WE-BV-BARRIERCONSTRUCTIE_STEPBARRIER-S +8. De representatie van een (SUB)OBJECT kan bestaan uit één of meer grafische ELEMENTEN. -
-Visuele weergave van de omgeving waarin je queries kunt uitvoeren op de publicatie -
Scherm waarmee je een query kunt uitvoeren -
+ + +9. Een beperkt aantal OBJECTEN komt voor in twee HOOFDGROEPEN. Zo komt een DRIP (Digital Road Information Panel) voor in zowel KABELS EN LEIDINGEN als in INSTALLATIES WEG. Het gaat hierbij om plaatsing van hetzelfde OBJECT in verschillende modellen die doorgaans door verschillende tekenaars voor verschillende gebruiksdoelen worden gemaakt (respectievelijk voor het ontwerpen/uitvoeren van de installatietechniek en voor het ontwerpen/uitvoeren van verkeerskundige maatregelen). Andere voorbeelden zijn VDI en TDI. Of een lichtmast, die voorkomt in zowel de HOOFDGROEP INRICHTINGSELEMENTEN (waar over de plaatsing van de lichtmast moet worden beslist in relatie tot alle andere inrichtingselementen) als in de HOOFDGROEP OPENBARE VERLICHTING (waar de lichtmast een onderdeel is van het openbare verlichtingssysteem). Ook hier gaat het dus om hetzelfde OBJECT, bezien vanuit twee verschillende invalshoeken . +10. De NLCS voorziet per HOOFDGROEP in aparte lagen voor het plaatsen van tekst, maatvoering en ‘hulpgeometrie’ als aanpijlingen, afbreeklijnen, hoogtelijnen, constructielijnen en stramienlijnen. De betreffende standaard lagen zijn verzameld in een separate objectentabel, genaamd VOORALLEHOOFDGROEPEN (code: ZZ). Deze standaard lagen volgen in de laagopbouw – indien van toepassing – direct achter de HOOFDGROEP. Dat maakt het mogelijk om bijvoorbeeld alle tekst of alle hulpgeometrie in een model in één keer ‘uit te schakelen’, wanneer die niet moet worden meegeplot. Naar behoefte kunnen tekstlagen ook achter de (SUB-)OBJECTEN worden geplaatst waarop ze betrekking hebben. Dit heeft niet de voorkeur, omdat dan zeer veel tekstlagen kunnen ontstaan binnen één model, maar kan handig zijn wanneer tekst selectief moet worden geplot. + +### ELEMENT +1. Een ELEMENT is een (onderdeel van de) grafische representatie van een (SUB)OBJECT, een maatvoeringstijl of een tekststijl. +2. Een ELEMENT is onderdeel van een bibliotheek met de grafische elementen (symbolen, arceringen, lijntypes, maatvoeringstijlen, tekststijlen) welke in NLCS zijn gedefinieerd voor het betreffende OBJECT of SUBOBECT. +3. In de NLCS de volgende elementen onderscheiden: + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
De elementen in NLCS
CodeVerklaring
GGeometrie (zichtbaar = default)
GNGeometrie Niet zichtbaar
GDGeometrie in Doorsnede
GVGeometrie Vlakvormend
AArcering
ADArcering in doorsnede
SSymbool
SDSymbool in doorsnede
SNSymbool Niet zichtbaar (bijvoorbeeld een heipaal onder een betonvloer)
SVSymbool Vlakvormend
OOppervlak
MMaatvoering
T**Tekst + teksthoogte
T**VTekst + teksthoogte Vlakvormend
VVlakvulling (achtergrond arcering)
+ +4. In de NLCS objectentabellen kan op het hoogste niveau in een HOOFDGROEP (de kolom “OBJECT”) alleen een OBJECT, MAATVOERING, TEKST of HULPLIJN voorkomen. Dat wil zeggen: een symbool of arcering is altijd gekoppeld aan een OBJECT of SUBOBJECT. +5. Bepaalde (SUB)OBJECTEN kunnen in een tekening naar keuze worden weergegeven als Geometrie (G), Arcering (A) of Symbool (S). In de NLCS objectentabellen zijn deze (SUB)OBJECTEN herkenbaar aan de vermeldingen G/A, G/S of G/A/S in de kolom “Element” (G/A: kan Geometrie of Arcering zijn; G/S: kan Geometrie of Symbool zijn; G/A/S: kan Geometrie of Arcering of Symbool zijn). +6. Voor nadere uitleg van het begrip ‘Vlakvormend’, zoals gebruikt in de ELEMENTEN GV, SV en T**V: zie Bijlage 3 van deze Formele Beschrijving NLCS + + +### SCHAAL +1. Aan het ELEMENT kan bij arcering (A), symbool (S), tekst (T), maatvoering (M) en bepaalde lijntypen optioneel een SCHAAL worden toegevoegd. Dit is het geval wanneer bij het betreffende ELEMENT sprake is van schaalafhankelijke of juist schaalonafhankelijke weergave. +Voorbeeld: N-WE-AM-AS-T25-1000 (tekst is bedoeld om alleen afgedrukt te worden op een tekening die schaal 1:1000 wordt afgedrukt). + + + +## Opbouw NLCS objectentabellen + + +### Structuur +1. De NLCS objectentabellen hebben een vaste structuur met 42 kolommen. De omschrijving van de inhoud per kolom is weergegeven in onderstaande tabel. + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
De structuur van de NLCS Objectentabellen
KolommenInhoud
AOmschrijving (objectnaam)
BSTATUS (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “*”
CKoppelteken (‘liggend streepje’)
DDISCIPLINE (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “**”
EKoppelteken (‘liggend streepje’)
FHOOFDGROEP
GKoppelteken (‘liggend streepje’)
H - ROBJECTEN en (waar van toepassing) SUBOBJECTEN, per niveau gescheiden door een underscore: “_”
SKoppelteken (‘liggend streepje’): scheiding tussen (SUB)OBJECT en BEWERKING
TBEWERKING (moet worden gezien als een kenmerk dat kan worden meegegeven aan een (SUB-)OBJECT)
UKoppelteken (‘liggend streepje’)
VELEMENT (default waarde is G)
WKoppelteken (‘liggend streepje’)
XSCHAAL
YARCERING: namen van arceringenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle arceringen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende arceringen zijn opgenomen in corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files.
ZSYMBOOL: namen van (delen van) symbolenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle symbolen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende symbolen zijn opgenomen in een corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files.
AALaagnaam, opgebouwd door het in een reeks plaatsen van de inhoud van de kolommen B t/m X
AB - AHSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS B (Bestaand werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
AI - AOSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS N (Nieuw werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
AP - AVSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS V (Vervallen werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
AW - BCSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS T (Tijdelijk werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
BD“VERKLARING KORT”: lettercombinatie van maximaal 5 karakters (hoofdletters). Deze letters worden in (presentatie-)tekeningen in het bijbehorende kleur- of arceringsvlak geplaatst en zijn bedoeld om de tekening interpreteerbaar te maken voor mensen die kleurenblind zijn.
BE“VERKLARING LANG”: hierin kunnen teksten worden opgenomen voor het automatisch genereren van verklaringen op tekeningen (renvooi).
BFVersieaanduiding per laagnaam. Hieraan kunnen gebruikers en CAD-leveranciers snel en eenvoudig herkennen welke laagnamen ten opzichte van de vorige, officieel gepubliceerde versie van de objectentabel zijn gewijzigd
BGOmschrijving van de wijziging ten opzichte van de voorgaande versie van de laagdefinitie
BHStatus van de laagdefinitie. De status kan zijn: NIEUW, VERVALLEN, GEWIJZIGD of REVISIE
BIID: unieke identificatiecode per laag
+ + +2. De inhoud van de cellen in de objectentabellen moet worden geïnterpreteerd als tekst, ook wanneer die inhoud bestaat uit getallen. + + +### Naamgeving en plaatsing van arceringen +1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van arceringen, zijn binnen NLCS arceringenbibliotheken beschikbaar. De naamgeving van arceringen(-bibliotheken) is als volgt: + +[STATUS]-BIBLIOTHEEK-ARCERINGNAAM_[OPT] + +Verklaring: +
    +
  1. STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de arceringen per STATUS afwijken van de generieke arcering (van de status Nieuw).
  2. +
  3. BIBLIOTHEEK: de naam representeert de bibliotheek waarin de arcering is opgenomen. Een arceringenbibliotheek kan ook één enkele arcering bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de letter A (van Arcering) en de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: AVH is de naam van de arceringenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING).
  4. +
  5. ARCERINGNAAM: de naam van de arcering (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de arceringnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om de arcering nader te specificeren (voorbeeld: GRONDEIGENDOM_RIJK_VROM).
  6. +
  7. OPT: kan extra informatie bevatten over de weergave van de arcering (optioneel). Mogelijkheden zijn: +
      +
    1. SO Een Schaalbaar Object is een object dat een verschaling krijgt ten opzichte van het model (Modelspace [AutoCAD] / Design model [MicroStation]). De verschalingsfactor is gelijk aan de plotschaal waarin het model in de layout/sheet zal worden geplot.
    2. +
    3. D als het een arcering in doorsnede betreft.
    4. +
    5. MM als de standaard eenheid van de arcering millimeter (mm) is.
    6. +
    7. SOD als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft;
    8. +
    9. SOMM als het een Schaalbaar Object betreft met millimeter als de standaard eenheid;
    10. +
    11. SODMM als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid;
    12. +
    13. DMM als het een symbool in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid.
    14. +
    +
  8. +
+ + + + + + + + + + + + + + + + +
Voorbeelden van arceringennamen
N-AVH-ASFALT-DArcering nieuw asfalt in doorsnede uit de bibliotheek AVH (Arceringen Verhardingen)
B-AVH-ASFALT-DArcering bestaand asfalt in doorsnede uit de bibliotheek AVH (verschilt van de arcering van nieuw asfalt in doorsnede)
AKG-GRONDEIGENDOM_RIJK_DEFENSIEArcering grondeigendom van Defensie uit de bibliotheek AKG (Arceringen Kadastrale Informatie en Grenzen)
+ +2. Een arcering wordt geplaatst op de NLCS laag behorende bij het object dat met de arcering wordt weergegeven. +Voorbeeld: de arcering die het object GRONDEIGENDOM_GEMEENTE representeert, wordt geplaatst op de laag N-WE-KG-GRONDEIGENDOM_GEMEENTE-A. +Hetzelfde object kan desgewenst ook worden gerepresenteerd door geometrie (G). Die geometrie wordt dan geplaatst in de laag N-WE-KG-GRONDEIGENDOM_GEMEENTE-G. +3. In principe bestaat een arcering van een OBJECT voor de STATUS V (Vervallen) uit de standaard arcering voor dat OBJECT, aangevuld met een streeparcering onder een hoek van 135o. +4. NLCS bevat een basisset arceringen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen arceringen(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen arceringen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestand dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen arceringen buiten de organisatie toegepast dienen te worden. + +### Naamgeving en plaatsing van symbolen +1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van symbolen, zijn binnen NLCS symbolen(-bibliotheken) beschikbaar. +2. De naamgeving van symbolen is als volgt: + +[STATUS]-BIBLIOTHEEKNAAM-SYMBOOLNAAM_[OPT] + +waarbij: +
    +
  1. + STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de symbolen voor een STATUS afwijken van het generieke symbool (van de STATUS Nieuw); +
  2. +
  3. + BIBLIOTHEEK de naam is van de bibliotheek waarin het symbool is opgenomen. Een symbolenbibliotheek kan ook één enkel symbool bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de letter S (van Symbool) en de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: SVH is de naam van de symbolenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING); +
  4. +
  5. + SYMBOOLNAAM de naam is van het symbool zelf (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de symboolnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om het symbool nader te specificeren (voorbeeld: TROTTOIRBAND_130150X250); +
  6. +
  7. + OPT extra informatie kan bevatten over de weergave van het symbool (optioneel). Mogelijkheden zijn: +
      +
    1. + SO Een Schaalbaar Object is een object dat een verschaling krijgt ten opzichte van het model (Modelspace [AutoCAD] / Design model [MicroStation]). De verschalingsfactor is gelijk aan de plotschaal waarin het model in de layout/sheet zal worden geplot. +
      + Een Schaalbaar Object is te herkennen aan de “SO” suffix in de arcerings- of symboolnaam. Het symbool “N-SVW-MARKERING_PIJL_VERDRIJF_LI_5.0” moet dus 1:1 in het model worden geplaatst, terwijl het symbool “SAL-ORIENTATIE_NOORDPIJL-SO” wordt geplaatst met een verschalingsfactor die gelijk is aan de plotschaal. Bij 1:200 in meters wordt het symbool derhalve 0.2x verschaald geplaatst en bij 1:20 in millimeters wordt het symbool 20x verschaald geplaatst. Bij gebruik van een NLCS applicatie zal de SO suffix worden herkend en automatisch de verschaling worden toegepast. +
    2. +
    3. D als het een symbool in doorsnede betreft.
    4. +
    5. MM als de standaard eenheid van het symbool millimeter (mm) is.
    6. +
    7. SOD als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft;
    8. +
    9. SOMM als het een Schaalbaar Object betreft met millimeter als de standaard eenheid;
    10. +
    11. SODMM als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid;
    12. +
    13. DMM als het een symbool in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid.
    14. +
    +
  8. +
  9. + Het standaard symbool voor een OBJECT de weergave is van dat OBJECT in situatie met één representatie (dus zonder STATUS en/of OPT). +
  10. +
+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
Voorbeelden van symboolnamen
SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250trottoirband in situatie uit de bibliotheek SVH (Symbolen Verhardingen)
V-SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250trottoirband vervallen uit de bibliotheek SVH (is anders dan het standaard symbool voor trottoirband in situatie)
SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250-Dtrottoirband in doorsnede uit de bibliotheek SVH
SVW-MARKERING_SYMBOOL_FIETS_2.0wegmarkering: fietssymbool, maat 2.0, uit de bibliotheek SVW (Symbolen Verkeerskunde Wegen)
SAL-AANKLEDING_AUTO2_BOVENAANZICHTtekeningaankleding: bovenaanzicht van een auto uit de bibliotheek SAL (Symbolen Algemeen)
+ + +3. In principe bestaat een symbool voor een OBJECT met de STATUS V (Vervallen) uit het standaard symbool voor dat OBJECT met een kruis daar doorheen getekend. +4. Wanneer in de objectentabellen voor (SUB)OBJECTEN het ELEMENT ‘S’ (van Symbool) wordt vermeld, terwijl in de kolom ‘SYMBOOL’ niet wordt verwezen naar een NLCS bibliotheek, kan een symbool uit de eigen bedrijfsbibliotheek of uit een symbolenbibliotheek van derden worden toegepast. +5. Symbolen worden in de NLCS in principe altijd getekend by layer, een beperkt aantal symbolen wordt getekend by object (zie ook punt h.3). +6. Standaard worden symbolen in schaal 1:1 in het model geplaatst en daarna verschaald op tekening weergegeven. +SO symbolen worden in principe onafhankelijk van de schaal op een vastgestelde, vaste afmeting op tekening weergegeven. Wordt een SO symbool (bijvoorbeeld de Noordpijl) in de ontwerpruimte geplaatst, bijvoorbeeld in een viewport 1:1000, dan kan het symbool verschaald worden geplaatst. +7. Een symbool wordt geplaatst op een NLCS laag en wel op de laag van het NLCS object dat met het symbool wordt weergegeven. +Voorbeeld: het symbool dat het object MEUBILAIR_ABRI representeert, kan worden geplaatst op de laag N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-S. +Een abri kan op een tekening ook worden weergegeven als getekend object, dus als geometrie (G). Die geometrie kan dan worden geplaatst op de laag: +N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-G (geometrie ). +8. Kleur, lijnstijl en lijndikte (weigth/width) in een symbool kunnen op 3 manieren worden toegepast: +h.1 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op layer "0" (in AutoCAD) of level "Default" (MicroStation) en heeft de “color by layer/level”, “linetype by layer/level” en “weight/width by layer/level” . Na plaatsing krijgt de geometrie van het symbool de kleur, de lijnstijl en lijndikte (weigth/width) van de laag waarin het symbool is geplaatst. +h.2 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op NLCS lagen. Dit geldt meestal voor details en uitgebreide doorsneden; +h.3 de geometrie in het symbool heeft de eigenschappen “color by object”, “linetype by object” en “weight/width by object”. Geometrie met deze eigenschappen heeft een eigen kleur, en eigen lijnstijl en een eigen lijndikte, onafhankelijk van de laag waarin het symbool wordt geplaatst. Deze methode mag alleen worden toegepast bij symbolen waarvan de kleur, de lijnstijl en/of de lijndikte vast en onveranderlijk moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn verkeersborden of logo’s van bedrijven. +  +9. NLCS bevat een basisset symbolen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen symbolen(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen symbolen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestand dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen arceringen buiten de organisatie toegepast dienen te worden. +10. Voor het opstellen van eigen symbolen(-bibliotheken) gelden de volgende uitgangspunten: +j.1 Afmetingen in overeenstemming met reeds bestaande symbolen in de betreffende bibliotheek. +j.2 Werk met een schoon template, verwijder eventuele overbodige laag-, symbool en lijnstijldefinities. +j.3 Symbolen worden in principe in m getekend, met uitzondering van symbolen bedoeld voor gebruik in mm, te herkennen aan optie [MM]. Schaalbare objecten, te herkennen aan optie [SO], worden unitless getekend. +j.4 Definieer het symbool rondom het punt 0-punt. +j.5 Teksten en attributes worden ook op de layer 0 / defeault geplaatst. + + +### Naamgeving van lijnstijlen +1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van lijnstijlen, zijn binnen NLCS lijnstijl(-bibliotheken) beschikbaar. +2. De naamgeving van lijnstijlen is als volgt: + +[STATUS]-BIBLIOTHEEKNAAM-LIJNSTIJLNAAM-[OPT] + +waarbij: +* STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de lijnstijl voor een STATUS afwijkt van de generieke lijnstijl (van de STATUS Nieuw); + +* BIBLIOTHEEK de naam is van de bibliotheek waarin de lijnstijl is opgenomen. Een lijnstijlenbibliotheek kan ook één enkele lijnstijl bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: VH is de naam van de lijnstijlenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING). + +* LIJNSTIJLNAAM de naam is van de lijnstijl zelf (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de lijnstijlnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om het symbool nader te specificeren. De lijnstijlbibliotheken voorzien in varianten om grafisch onderscheid mogelijk te maken. De lijst van lijnstijlen waarvoor varianten beschikbaar zijn is opgenomen in bijlage 4: “Lijnstijl varianten”. + +* De standaard lijnstijl voor een OBJECT de weergave is van dat OBJECT in situatie met één representatie (dus zonder STATUS en/of OPT). + + + + + + + + + + + + + + + +
Voorbeelden van lijnstijlnamen
VH-TROTTOIRBAND-SOtrottoirband in situatie uit de bibliotheek VH (Verhardingen)
V-VH-TROTTOIRBAND-SOtrottoirband vervallen uit de bibliotheek VH (is de standaard lijnstijl met toevoeging van een dubbele schrap ( // ) voor trottoirband in situatie)
VH-TROTTOIRBAND_VARIANT01-SOtrottoirband in situatie uit de bibliotheek VH (is variant op de standaard lijnstijl voor trottoirband in situatie om onderscheid te kunnen duiden)
+3. In principe bestaat een lijnstijl voor een OBJECT met de STATUS V (Vervallen) uit het standaard lijnstijl voor dat OBJECT met een dubbele schrap ( // ) daar doorheen getekend. +  +4. NLCS bevat een basisset lijnstijlen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen lijnstijl(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen lijnstijlen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestanden dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen lijnstijlen buiten de organisatie toegepast dienen te worden. +5. Lijnstijlen dienen herkenbaar te zijn volgens het uitgangspunt 5cm bij een plotschaal van 1:200, dit komt overeen met een objectlengte van 10m. diff --git a/docs/code_documentation/h/4.md b/docs/code_documentation/h/4.md new file mode 100644 index 00000000..1227fa2d --- /dev/null +++ b/docs/code_documentation/h/4.md @@ -0,0 +1,56 @@ +# Publicatiewijze + +
+ +## SPARQL-endpoint +NLCS wordt gepubliceerd op een SPARQL-endpoint. Hierop is een acceptatie-omgeving beschikbaar en een live omgeving waar de actuele versie van NLCS kan worden opgevraagd. + +Zie hierover ook de documentatie bij W3C via [dit overzicht](https://www.w3.org/TR/sparql11-overview/) + +Op [deze externe pagina](https://docs.laces.tech/ldp/12.0.0/) kun je lezen over het specifieke sparql-endpoint van DigiGO. + +
+ + +## Hub +De actuele versies en URL's zijn op [deze hub](https://hub.laces.tech/digitalbuildingdata/nlcs) vindbaar als je een gratis account aanmaakt, dat ziet er zo uit: + +
+Visuele weergave van de HUB-omgeving waar je door publicaties kunt browsen. +
De datahub voor NLCS publicaties +
+ + +Als je op één van beide omgevingen in de hub klikt, zie je dit: + +### Publicaties + +
+Visuele weergave van een overzicht van publicaties in de datahub voor NLCS +
De beschikbare publicaties +
+ + + +### Details publicatie +Als je op de publicatie klikt, zie je dit: + +
+Visuele weergave van de details van een publicatie in de datahub voor NLCS +
Details van een publicatie +
+ +### Query's uitvoeren +Als je klikt op "query publication" kun je query's uitvoeren. Het resultaat kan gedownload worden als csv. + + +
+Visuele weergave van de omgeving waarin je queries kunt uitvoeren op de publicatie +
Scherm waarmee je een query kunt uitvoeren +
+ + + + + + diff --git a/docs/functionalspecification/h/5.md b/docs/code_documentation/h/5.md similarity index 100% rename from docs/functionalspecification/h/5.md rename to docs/code_documentation/h/5.md diff --git a/docs/functionalspecification/h/6.md b/docs/code_documentation/h/6.md similarity index 100% rename from docs/functionalspecification/h/6.md rename to docs/code_documentation/h/6.md diff --git a/docs/code_documentation/index.html b/docs/code_documentation/index.html index 61e208c4..6f1b27fb 100644 --- a/docs/code_documentation/index.html +++ b/docs/code_documentation/index.html @@ -18,6 +18,8 @@
+
+
diff --git a/docs/functionalspecification/h/3.md b/docs/functionalspecification/h/3.md deleted file mode 100644 index 2c29905f..00000000 --- a/docs/functionalspecification/h/3.md +++ /dev/null @@ -1,739 +0,0 @@ -# Ordening/codering en representatie van objecten - -## Coderingssystematiek / lagenstructuur -1. De basis voor de ordening van informatie in digitale CAD modellen (lagenstructuur) wordt gevormd door een coderingssystematiek. Laagnamen worden opgebouwd uit deelcodes, afkomstig uit verschillende, gestandaardiseerde tabellen in een vaste volgorde. Er zijn tabellen voor (in de voorgestelde volgorde): - -
-Grafische weergave van laagopbouw NLCS: (ordening) STATUS- DISCIPLINE– HOOFDGROEP– (objecten) OBJECT _ [SUBOBJECT 01] _ [SUBOBJECT 02] _ [SUBOBJECT 03] _ [SUBOBJECT 04]_[SUBOBJECT 05] – [BEWERKING] – (tekeneigenschappen) ELEMENT–[SCHAAL] -
Laagopbouw NLCS -
- -2. De coderingssystematiek valt in drie delen uiteen, zoals hierboven in grijs is aangegeven: een deel ‘ordening’, een deel ‘objecten’ en een deel ‘tekeneigenschappen’. -3. OBJECTEN kunnen tot maximaal vijf niveaus worden gespecialiseerd in SUBOBJECTEN (“harmonicamodel”). -4. De verschillende onderdelen van de codering worden gescheiden door een liggend streepje: “ – “. -5. OBJECT en SUBOBJECT(en) worden van elkaar gescheiden door een underscore: “ _ “. -6. De tussen rechte haken geplaatste elementen van de codering zijn optioneel. -7. Tekst en bemating kunnen op elk niveau voorkomen (achter HOOFDGROEP, achter OBJECT, achter SUBOBJECT enzovoort), maar staan default achter HOOFDGROEP (zie ook paragraaf 5.1.4). -8. Het is toegestaan om per HOOFDGROEP eigen laagnamen aan te maken tot zes niveaus diep (van OBJECT t/m SUBOBJECT 05). CAD-applicaties die NLCS ondersteunen, moeten zijn voorzien van een controletool die onder andere moet rapporteren welke eigen laagnamen in een model zijn aangemaakt en of deze voldoet aan de standaard. - - -### STATUS -1. De “STATUS” is als volgt opgebouwd: - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De statussen in NLCS
CodeVerklaringOmschrijving
NNieuwe situatie
BBestaande situatie
VTe verwijderen situatie
TTijdelijke situatie
XOnafhankelijk van STATUS/faseStatus “X” MOET altijd worden gecombineerd met de discipline “XX”.
RRevisieLagen met de STATUS “R” hebben dezelfde eigenschappen als lagen met de STATUS “N”.
- - -2. De STATUS kan, indien nodig, worden voorzien van een SUBSTATUS in de vorm van een getal -van 01-99. Dit kan bijvoorbeeld worden toegepast als ‘nieuw werk’ gefaseerd wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld “N03”) of bij ontwerpaanpassingen (bijvoorbeeld “V06”). - - - -### DISCIPLINE -1. De DISCIPLINE geeft het vakgebied aan waarop het model betrekking heeft en vormt voor de gebruiker de eerste logische ingang voor de ordening van informatie in een CAD model. -2. Bij het benoemen van DISCIPLINES is aansluiting gezocht bij de NEN3610 “Basismodel Geo-informatie – Termen, definities, relaties en algemene regels voor de uitwisseling van informatie over aan het aardoppervlak gerelateerde ruimtelijke objecten”. Daarmee is bereikt dat in beginsel alle betrokken vakgebieden of afdelingen van organisaties (zoals gemeenten, provincies, ingenieursbureaus) gedekt kunnen zijn. Daardoor is overbodig dat organisaties die NLCS gebruiken, eigen elementen moeten toevoegen om vakgebieden of afdelingen herkenbaar te maken in de laagnamen. -3. Een DISCIPLINE bevat een voor die DISCIPLINE relevante verzameling HOOFDGROEPEN. Iedere organisatie en ieder bedrijf dat de NLCS gebruikt, kan zelf de verzameling HOOFDGROEPEN per DISCIPLINE bepalen. -4. De DISCIPLINES die in NLCS zijn opgenomen, zijn weergegeven in onderstaande tabel: -5. De DISCIPLINE “XX” mag alleen worden toegepast in combinatie met de hoofdgroep “AL”. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De disciplines in NLCS
CodeVerklaringOmschrijving
WEWEGENBOUWVormgeving van wegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie met daarin opgenomen wegmeubilair, markering en geleideconstructies. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
WAWATERBOUWVormgeving van waterwegen zoals: rivieren, kanalen, uiterwaarden, oeverbescherming en zeeweringen, inclusief kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
SBSPOORBOUWVormgeving van spoorwegen en kunstwerken, bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Inclusief breedspoor, smalspoor, tram, metro en lightrail. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
GVGROENVOORZIENINGVormgeving van landschappelijke en stedelijk groene inrichting van de omgeving ten behoeve van beplantingsplannen, groenbeheerplannen, groenstructuurplannen en dergelijke. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
MIMILIEUVormgeving van (water)bodemsaneringen, inclusief situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
PVPLANVORMINGVormgeving van stedenbouwkundige ontwerpen: verkavelingsplannen, inrichtingsplannen, matenplannen; en exploitatieplannen.
OIONDERGRONDSE INFRASTRUCTUURVormgeving van de ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen). Bestaande situatie inclusief te verwijderen en toekomstige situatie. Situatie-, dwars- en lengteprofielen en detailtekeningen.
COCONSTRUCTIESVorm- en wapeningstekeningen van civieltechnische constructies, zoals: brug, tunnel, onderdoorgang, viaduct, sluizencomplex, spoortunnel, faunapassage.
MEMETENLandmeetkundige tekeningen, bijvoorbeeld: het genereren van een GIS-model op basis van het IMgeo protocol vanuit een NLCS model.
BHBEHEER(reservering, nog niet ingevuld in de huidige versie van NLCS)
XXOnafhankelijk van DISCIPLINE
- - -### HOOFDGROEP -1. Een HOOFDGROEP is een logische verzameling OBJECTEN. -2. Een HOOFDGROEP, m.u.v. de HOOFDGROEP “AL”, kan in één of meerdere DISCIPLINES voorkomen. -3. De HOOFDGROEPEN die in NLCS worden onderscheiden, zijn weergegeven in onderstaande tabel. -4. Er is een splitsing gemaakt tussen HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van de ‘Buitenruimte’ en HOOFDGROEPEN die deel uitmaken van ‘Constructies’. De reden hiervoor is, dat het gaat om twee wezenlijk verschillende categorieën met verschillende gebruiksmogelijkheden voor CAD modellen. -* bij ‘Buitenruimte’ gaat het om de ordening van objecten in de buitenruimte. CAD modellen worden hier onder andere gebruikt voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden en als instructie voor de uitvoering. Om dat mogelijk te maken, moeten veel OBJECTEN van elkaar kunnen worden onderscheiden. Binnen de HOOFDGROEPEN voor de Buitenruimte krijgt daarom ieder te onderscheiden (SUB-)OBJECT in principe een eigen laag; -* bij ‘Constructies’ gaat het in de eerste plaats om het vastleggen van de vorm van constructies en – in het verlengde daarvan - (de berekening van) sterkte en stijfheid. Voor het geautomatiseerd bepalen van hoeveelheden in constructies is een 2D CAD model ongeschikt; daarvoor is altijd de derde dimensie noodzakelijk. Het toekennen van lagen aan te onderscheiden OBJECTEN binnen een constructie is voor dat doel dan ook niet noodzakelijk. Het betreft bovendien een veelheid van OBJECTEN (tunnels, bruggen, viaducten, sluizen e.d. en al hun samenstellende onderdelen), waarvoor nog geen operationele classificatie beschikbaar is. De HOOFDGROEPEN voor Constructies kennen daarom (vooralsnog) geen lagen voor verschillende (SUB)OBJECTEN, maar wel lagen voor bijvoorbeeld de vorm en de wapening van Constructies en voor het aangeven van aangrenzende Constructies. -De contouren van Constructies zijn bij de ordening van objecten in de Buitenruimte wel van belang. Het gaat hier om de plaats en de ruimte die constructies innemen in de buitenruimte. -De plaats en vorm van de poeren van een portaal zijn bijvoorbeeld relevant voor grondwerk, de ligging van kabels en leidingen enzovoort. In NLCS wordt de link tussen Constructies en Buitenruimte gelegd met behulp van de HOOFDGROEP ‘KUNSTWERKEN’. De OBJECTEN in deze HOOFDGROEP hebben met Constructies de contourlijnen gemeen. -5. De HOOFDGROEP “AL” mag alleen worden toegepast in combinatie met de STATUS “X” en DISCIPLINE “XX”. -6. De HOOFDGROEP “ZZ” bevat objecten die voor alle HOOFDGROEPEN voorkomen. De objecten worden op de gewenste HOOFDGROEP geplaatst, HOOFDGROEP “ZZ” wordt niet gebruikt als HOOFDGROEP voor het plaatsen van objecten. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De hoofdgroepen in NLCS
CodeVerklaring
Algemeen
ALALGEMEEN
ZZVOOR ALLE HOOFDGROEPEN
Buitenruimte
AMASSEN EN METRERING
BVBERMBEVEILIGINGSVOORZIENINGEN
FVFAUNAVOORZIENINGEN
GKGRONDKERINGEN
GRGROEN
GWGRONDWERK
IEINRICHTINGSELEMENTEN
ISINSTALLATIES SPOOR (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie van NLCS)
IVINSTALLATIES VAARWEG
IWINSTALLATIES WEG
KGKADASTRALE INFORMATIE EN GRENZEN
KLKABELS EN LEIDINGEN
KWKUNSTWERKEN (inclusief geluidwerende voorzieningen)
MOMILIEU EN ONDERZOEK
OBOEVER- EN BODEMBESCHERMING
OGONDERGROND
OVOPENBARE VERLICHTING
RIRIOLERING
SBSPOORBAAN (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie)
VHVERHARDINGEN
VSVERKEERSMAATREGELEN SPOORWEG (gereserveerd, nog niet ingevuld in deze versie)
VVVERKEERSMAATREGELEN VAARWEG
VWVERKEERSMAATREGELEN WEG
WHWATERHUISHOUDING
Constructies
BCBETONCONSTRUCTIES
FCFUNDERINGSCONSTRUCTIES
GCGRONDKERENDE CONSTRUCTIES
HCHOUTCONSTRUCTIES
HUHULPCONSTRUCTIES
KCKUNSTSTOFCONSTRUCTIES
MCMECHANISCHE CONSTRUCTIES
MWMETSELWERK
SCSTAALCONSTRUCTIES
- -### OBJECT en SUBOBJECT -1. Een OBJECT kan bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN, die op hun beurt weer kunnen bestaan uit meerdere SUBOBJECTEN. -2. Een SUBOBJECT is hetzij een decompositie (“een onderdeel”), hetzij een specialisatie (“een soort”) van het bovenliggende OBJECT of SUBOBJECT. -3. OBJECTEN kunnen volgens het “harmonicamodel” tot maximaal vijf niveaus worden gedecomponeerd en/of gespecialiseerd. Alle vijf decompositie- en/of specialisatieniveaus kunnen, maar hoeven niet te worden gebruikt in een model. Dit is afhankelijk van de aard en het gewenste detailniveau van een CAD bestand of tekening. Bij RIOLERING kan het voor een bepaald gebruiksdoel bijvoorbeeld voldoende zijn om aan te geven waar transportleidingen van de vuilwaterafvoer (VWA) liggen. Dat kan dan in de laag: -B-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING-G. -Voor een ander gebruiksdoel kan het noodzakelijk of handig zijn om ook onderscheid te maken in de materialen of zelfs de diameters van de transportleidingen. Dan kunnen lagen worden gebruikt als: -N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_PVC-G en -N-WE-RI-DWA_RIOOLLEIDING_BETON_300-G. -Door dit “harmonicamodel” kan iedere gebruiker zelf bepalen of hij/zij een OBJECT in meer of minder detail wil tekenen. -4. Op ieder niveau wordt een OBJECT of SUBOBJECT vertaald naar een CAD entiteit. -De ondersteunde CAD entiteiten zijn: geometrie, arceringen en symbolen. -5. Voor een (SUB)OBJECT kunnen verschillende arceringen of symbolen in de bibliotheek beschikbaar zijn (waaruit een tekenaar er één kiest en plaatst). -6. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT kan optioneel een BEWERKING worden toegevoegd. -Voorbeeld: N-WE-VH-KANTOPSLUITING_OPSLUITBAND-OPNIEUW STELLEN-G. Alle BEWERKINGEN krijgen de STATUS ‘NIEUW’ of ‘TIJDELIJK’. -7. Aan ieder OBJECT of SUBOBJECT wordt een ELEMENT toegevoegd (zie paragraaf 5.1.5). -Voorbeeld: N-WE-BV-BARRIERCONSTRUCTIE_STEPBARRIER-S -8. De representatie van een (SUB)OBJECT kan bestaan uit één of meer grafische ELEMENTEN. - - - -9. Een beperkt aantal OBJECTEN komt voor in twee HOOFDGROEPEN. Zo komt een DRIP (Digital Road Information Panel) voor in zowel KABELS EN LEIDINGEN als in INSTALLATIES WEG. Het gaat hierbij om plaatsing van hetzelfde OBJECT in verschillende modellen die doorgaans door verschillende tekenaars voor verschillende gebruiksdoelen worden gemaakt (respectievelijk voor het ontwerpen/uitvoeren van de installatietechniek en voor het ontwerpen/uitvoeren van verkeerskundige maatregelen). Andere voorbeelden zijn VDI en TDI. Of een lichtmast, die voorkomt in zowel de HOOFDGROEP INRICHTINGSELEMENTEN (waar over de plaatsing van de lichtmast moet worden beslist in relatie tot alle andere inrichtingselementen) als in de HOOFDGROEP OPENBARE VERLICHTING (waar de lichtmast een onderdeel is van het openbare verlichtingssysteem). Ook hier gaat het dus om hetzelfde OBJECT, bezien vanuit twee verschillende invalshoeken . -10. De NLCS voorziet per HOOFDGROEP in aparte lagen voor het plaatsen van tekst, maatvoering en ‘hulpgeometrie’ als aanpijlingen, afbreeklijnen, hoogtelijnen, constructielijnen en stramienlijnen. De betreffende standaard lagen zijn verzameld in een separate objectentabel, genaamd VOORALLEHOOFDGROEPEN (code: ZZ). Deze standaard lagen volgen in de laagopbouw – indien van toepassing – direct achter de HOOFDGROEP. Dat maakt het mogelijk om bijvoorbeeld alle tekst of alle hulpgeometrie in een model in één keer ‘uit te schakelen’, wanneer die niet moet worden meegeplot. Naar behoefte kunnen tekstlagen ook achter de (SUB-)OBJECTEN worden geplaatst waarop ze betrekking hebben. Dit heeft niet de voorkeur, omdat dan zeer veel tekstlagen kunnen ontstaan binnen één model, maar kan handig zijn wanneer tekst selectief moet worden geplot. - -### ELEMENT -1. Een ELEMENT is een (onderdeel van de) grafische representatie van een (SUB)OBJECT, een maatvoeringstijl of een tekststijl. -2. Een ELEMENT is onderdeel van een bibliotheek met de grafische elementen (symbolen, arceringen, lijntypes, maatvoeringstijlen, tekststijlen) welke in NLCS zijn gedefinieerd voor het betreffende OBJECT of SUBOBECT. -3. In de NLCS de volgende elementen onderscheiden: - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De elementen in NLCS
CodeVerklaring
GGeometrie (zichtbaar = default)
GNGeometrie Niet zichtbaar
GDGeometrie in Doorsnede
GVGeometrie Vlakvormend
AArcering
ADArcering in doorsnede
SSymbool
SDSymbool in doorsnede
SNSymbool Niet zichtbaar (bijvoorbeeld een heipaal onder een betonvloer)
SVSymbool Vlakvormend
OOppervlak
MMaatvoering
T**Tekst + teksthoogte
T**VTekst + teksthoogte Vlakvormend
VVlakvulling (achtergrond arcering)
- -4. In de NLCS objectentabellen kan op het hoogste niveau in een HOOFDGROEP (de kolom “OBJECT”) alleen een OBJECT, MAATVOERING, TEKST of HULPLIJN voorkomen. Dat wil zeggen: een symbool of arcering is altijd gekoppeld aan een OBJECT of SUBOBJECT. -5. Bepaalde (SUB)OBJECTEN kunnen in een tekening naar keuze worden weergegeven als Geometrie (G), Arcering (A) of Symbool (S). In de NLCS objectentabellen zijn deze (SUB)OBJECTEN herkenbaar aan de vermeldingen G/A, G/S of G/A/S in de kolom “Element” (G/A: kan Geometrie of Arcering zijn; G/S: kan Geometrie of Symbool zijn; G/A/S: kan Geometrie of Arcering of Symbool zijn). -6. Voor nadere uitleg van het begrip ‘Vlakvormend’, zoals gebruikt in de ELEMENTEN GV, SV en T**V: zie Bijlage 3 van deze Formele Beschrijving NLCS - - -### SCHAAL -1. Aan het ELEMENT kan bij arcering (A), symbool (S), tekst (T), maatvoering (M) en bepaalde lijntypen optioneel een SCHAAL worden toegevoegd. Dit is het geval wanneer bij het betreffende ELEMENT sprake is van schaalafhankelijke of juist schaalonafhankelijke weergave. -Voorbeeld: N-WE-AM-AS-T25-1000 (tekst is bedoeld om alleen afgedrukt te worden op een tekening die schaal 1:1000 wordt afgedrukt). - - - -## Opbouw NLCS objectentabellen - - -### Structuur -1. De NLCS objectentabellen hebben een vaste structuur met 42 kolommen. De omschrijving van de inhoud per kolom is weergegeven in onderstaande tabel. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De structuur van de NLCS Objectentabellen
KolommenInhoud
AOmschrijving (objectnaam)
BSTATUS (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “*”
CKoppelteken (‘liggend streepje’)
DDISCIPLINE (per model eenmalig in te voeren, in de objectentabellen aangeduid met “**”
EKoppelteken (‘liggend streepje’)
FHOOFDGROEP
GKoppelteken (‘liggend streepje’)
H - ROBJECTEN en (waar van toepassing) SUBOBJECTEN, per niveau gescheiden door een underscore: “_”
SKoppelteken (‘liggend streepje’): scheiding tussen (SUB)OBJECT en BEWERKING
TBEWERKING (moet worden gezien als een kenmerk dat kan worden meegegeven aan een (SUB-)OBJECT)
UKoppelteken (‘liggend streepje’)
VELEMENT (default waarde is G)
WKoppelteken (‘liggend streepje’)
XSCHAAL
YARCERING: namen van arceringenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle arceringen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende arceringen zijn opgenomen in corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files.
ZSYMBOOL: namen van (delen van) symbolenbibliotheken waarnaar wordt verwezen. De namen van alle symbolen zijn opgenomen in separate Excel files per HOOFDGROEP; CAD-files van de betreffende symbolen zijn opgenomen in een corresponderende directories voor AutoCad-, respectievelijk MicroStation-files.
AALaagnaam, opgebouwd door het in een reeks plaatsen van de inhoud van de kolommen B t/m X
AB - AHSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS B (Bestaand werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
AI - AOSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS N (Nieuw werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
AP - AVSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS V (Vervallen werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
AW - BCSpecificatie van laageigenschappen voor de STATUS T (Tijdelijk werk): lineweight (lijndikte), color (lijnkleur), color A (kleur arcering), color GD (kleur geometrie in doorsnede), color GN (kleur geometrie niet zichtbaar), color V (kleur vlakvulling), linetype (lijntype)
BD“VERKLARING KORT”: lettercombinatie van maximaal 5 karakters (hoofdletters). Deze letters worden in (presentatie-)tekeningen in het bijbehorende kleur- of arceringsvlak geplaatst en zijn bedoeld om de tekening interpreteerbaar te maken voor mensen die kleurenblind zijn.
BE“VERKLARING LANG”: hierin kunnen teksten worden opgenomen voor het automatisch genereren van verklaringen op tekeningen (renvooi).
BFVersieaanduiding per laagnaam. Hieraan kunnen gebruikers en CAD-leveranciers snel en eenvoudig herkennen welke laagnamen ten opzichte van de vorige, officieel gepubliceerde versie van de objectentabel zijn gewijzigd
BGOmschrijving van de wijziging ten opzichte van de voorgaande versie van de laagdefinitie
BHStatus van de laagdefinitie. De status kan zijn: NIEUW, VERVALLEN, GEWIJZIGD of REVISIE
BIID: unieke identificatiecode per laag
- - -2. De inhoud van de cellen in de objectentabellen moet worden geïnterpreteerd als tekst, ook wanneer die inhoud bestaat uit getallen. - - -### Naamgeving en plaatsing van arceringen -1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van arceringen, zijn binnen NLCS arceringenbibliotheken beschikbaar. De naamgeving van arceringen(-bibliotheken) is als volgt: - -[STATUS]-BIBLIOTHEEK-ARCERINGNAAM_[OPT] - -Verklaring: -
    -
  1. STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de arceringen per STATUS afwijken van de generieke arcering (van de status Nieuw).
  2. -
  3. BIBLIOTHEEK: de naam representeert de bibliotheek waarin de arcering is opgenomen. Een arceringenbibliotheek kan ook één enkele arcering bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de letter A (van Arcering) en de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: AVH is de naam van de arceringenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING).
  4. -
  5. ARCERINGNAAM: de naam van de arcering (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de arceringnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om de arcering nader te specificeren (voorbeeld: GRONDEIGENDOM_RIJK_VROM).
  6. -
  7. OPT: kan extra informatie bevatten over de weergave van de arcering (optioneel). Mogelijkheden zijn: -
      -
    1. SO Een Schaalbaar Object is een object dat een verschaling krijgt ten opzichte van het model (Modelspace [AutoCAD] / Design model [MicroStation]). De verschalingsfactor is gelijk aan de plotschaal waarin het model in de layout/sheet zal worden geplot.
    2. -
    3. D als het een arcering in doorsnede betreft.
    4. -
    5. MM als de standaard eenheid van de arcering millimeter (mm) is.
    6. -
    7. SOD als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft;
    8. -
    9. SOMM als het een Schaalbaar Object betreft met millimeter als de standaard eenheid;
    10. -
    11. SODMM als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid;
    12. -
    13. DMM als het een symbool in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid.
    14. -
    -
  8. -
- - - - - - - - - - - - - - - - -
Voorbeelden van arceringennamen
N-AVH-ASFALT-DArcering nieuw asfalt in doorsnede uit de bibliotheek AVH (Arceringen Verhardingen)
B-AVH-ASFALT-DArcering bestaand asfalt in doorsnede uit de bibliotheek AVH (verschilt van de arcering van nieuw asfalt in doorsnede)
AKG-GRONDEIGENDOM_RIJK_DEFENSIEArcering grondeigendom van Defensie uit de bibliotheek AKG (Arceringen Kadastrale Informatie en Grenzen)
- -2. Een arcering wordt geplaatst op de NLCS laag behorende bij het object dat met de arcering wordt weergegeven. -Voorbeeld: de arcering die het object GRONDEIGENDOM_GEMEENTE representeert, wordt geplaatst op de laag N-WE-KG-GRONDEIGENDOM_GEMEENTE-A. -Hetzelfde object kan desgewenst ook worden gerepresenteerd door geometrie (G). Die geometrie wordt dan geplaatst in de laag N-WE-KG-GRONDEIGENDOM_GEMEENTE-G. -3. In principe bestaat een arcering van een OBJECT voor de STATUS V (Vervallen) uit de standaard arcering voor dat OBJECT, aangevuld met een streeparcering onder een hoek van 135o. -4. NLCS bevat een basisset arceringen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen arceringen(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen arceringen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestand dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen arceringen buiten de organisatie toegepast dienen te worden. - -### Naamgeving en plaatsing van symbolen -1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van symbolen, zijn binnen NLCS symbolen(-bibliotheken) beschikbaar. -2. De naamgeving van symbolen is als volgt: - -[STATUS]-BIBLIOTHEEKNAAM-SYMBOOLNAAM_[OPT] - -waarbij: -
    -
  1. - STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de symbolen voor een STATUS afwijken van het generieke symbool (van de STATUS Nieuw); -
  2. -
  3. - BIBLIOTHEEK de naam is van de bibliotheek waarin het symbool is opgenomen. Een symbolenbibliotheek kan ook één enkel symbool bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de letter S (van Symbool) en de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: SVH is de naam van de symbolenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING); -
  4. -
  5. - SYMBOOLNAAM de naam is van het symbool zelf (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de symboolnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om het symbool nader te specificeren (voorbeeld: TROTTOIRBAND_130150X250); -
  6. -
  7. - OPT extra informatie kan bevatten over de weergave van het symbool (optioneel). Mogelijkheden zijn: -
      -
    1. - SO Een Schaalbaar Object is een object dat een verschaling krijgt ten opzichte van het model (Modelspace [AutoCAD] / Design model [MicroStation]). De verschalingsfactor is gelijk aan de plotschaal waarin het model in de layout/sheet zal worden geplot. -
      - Een Schaalbaar Object is te herkennen aan de “SO” suffix in de arcerings- of symboolnaam. Het symbool “N-SVW-MARKERING_PIJL_VERDRIJF_LI_5.0” moet dus 1:1 in het model worden geplaatst, terwijl het symbool “SAL-ORIENTATIE_NOORDPIJL-SO” wordt geplaatst met een verschalingsfactor die gelijk is aan de plotschaal. Bij 1:200 in meters wordt het symbool derhalve 0.2x verschaald geplaatst en bij 1:20 in millimeters wordt het symbool 20x verschaald geplaatst. Bij gebruik van een NLCS applicatie zal de SO suffix worden herkend en automatisch de verschaling worden toegepast. -
    2. -
    3. D als het een symbool in doorsnede betreft.
    4. -
    5. MM als de standaard eenheid van het symbool millimeter (mm) is.
    6. -
    7. SOD als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft;
    8. -
    9. SOMM als het een Schaalbaar Object betreft met millimeter als de standaard eenheid;
    10. -
    11. SODMM als het een Schaalbaar Object in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid;
    12. -
    13. DMM als het een symbool in doorsnede betreft met millimeter (mm) als de standaard eenheid.
    14. -
    -
  8. -
  9. - Het standaard symbool voor een OBJECT de weergave is van dat OBJECT in situatie met één representatie (dus zonder STATUS en/of OPT). -
  10. -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Voorbeelden van symboolnamen
SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250trottoirband in situatie uit de bibliotheek SVH (Symbolen Verhardingen)
V-SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250trottoirband vervallen uit de bibliotheek SVH (is anders dan het standaard symbool voor trottoirband in situatie)
SVH-KANTOPSLUITING_TB_130_150X250-Dtrottoirband in doorsnede uit de bibliotheek SVH
SVW-MARKERING_SYMBOOL_FIETS_2.0wegmarkering: fietssymbool, maat 2.0, uit de bibliotheek SVW (Symbolen Verkeerskunde Wegen)
SAL-AANKLEDING_AUTO2_BOVENAANZICHTtekeningaankleding: bovenaanzicht van een auto uit de bibliotheek SAL (Symbolen Algemeen)
- - -3. In principe bestaat een symbool voor een OBJECT met de STATUS V (Vervallen) uit het standaard symbool voor dat OBJECT met een kruis daar doorheen getekend. -4. Wanneer in de objectentabellen voor (SUB)OBJECTEN het ELEMENT ‘S’ (van Symbool) wordt vermeld, terwijl in de kolom ‘SYMBOOL’ niet wordt verwezen naar een NLCS bibliotheek, kan een symbool uit de eigen bedrijfsbibliotheek of uit een symbolenbibliotheek van derden worden toegepast. -5. Symbolen worden in de NLCS in principe altijd getekend by layer, een beperkt aantal symbolen wordt getekend by object (zie ook punt h.3). -6. Standaard worden symbolen in schaal 1:1 in het model geplaatst en daarna verschaald op tekening weergegeven. -SO symbolen worden in principe onafhankelijk van de schaal op een vastgestelde, vaste afmeting op tekening weergegeven. Wordt een SO symbool (bijvoorbeeld de Noordpijl) in de ontwerpruimte geplaatst, bijvoorbeeld in een viewport 1:1000, dan kan het symbool verschaald worden geplaatst. -7. Een symbool wordt geplaatst op een NLCS laag en wel op de laag van het NLCS object dat met het symbool wordt weergegeven. -Voorbeeld: het symbool dat het object MEUBILAIR_ABRI representeert, kan worden geplaatst op de laag N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-S. -Een abri kan op een tekening ook worden weergegeven als getekend object, dus als geometrie (G). Die geometrie kan dan worden geplaatst op de laag: -N-WE-IE-MEUBILAIR_ABRI-G (geometrie ). -8. Kleur, lijnstijl en lijndikte (weigth/width) in een symbool kunnen op 3 manieren worden toegepast: -h.1 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op layer "0" (in AutoCAD) of level "Default" (MicroStation) en heeft de “color by layer/level”, “linetype by layer/level” en “weight/width by layer/level” . Na plaatsing krijgt de geometrie van het symbool de kleur, de lijnstijl en lijndikte (weigth/width) van de laag waarin het symbool is geplaatst. -h.2 de geometrie van het symbool wordt geplaatst op NLCS lagen. Dit geldt meestal voor details en uitgebreide doorsneden; -h.3 de geometrie in het symbool heeft de eigenschappen “color by object”, “linetype by object” en “weight/width by object”. Geometrie met deze eigenschappen heeft een eigen kleur, en eigen lijnstijl en een eigen lijndikte, onafhankelijk van de laag waarin het symbool wordt geplaatst. Deze methode mag alleen worden toegepast bij symbolen waarvan de kleur, de lijnstijl en/of de lijndikte vast en onveranderlijk moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn verkeersborden of logo’s van bedrijven. -  -9. NLCS bevat een basisset symbolen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen symbolen(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen symbolen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestand dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen arceringen buiten de organisatie toegepast dienen te worden. -10. Voor het opstellen van eigen symbolen(-bibliotheken) gelden de volgende uitgangspunten: -j.1 Afmetingen in overeenstemming met reeds bestaande symbolen in de betreffende bibliotheek. -j.2 Werk met een schoon template, verwijder eventuele overbodige laag-, symbool en lijnstijldefinities. -j.3 Symbolen worden in principe in m getekend, met uitzondering van symbolen bedoeld voor gebruik in mm, te herkennen aan optie [MM]. Schaalbare objecten, te herkennen aan optie [SO], worden unitless getekend. -j.4 Definieer het symbool rondom het punt 0-punt. -j.5 Teksten en attributes worden ook op de layer 0 / defeault geplaatst. - - -### Naamgeving van lijnstijlen -1. Voor objecten die (kunnen) worden gerepresenteerd door middel van lijnstijlen, zijn binnen NLCS lijnstijl(-bibliotheken) beschikbaar. -2. De naamgeving van lijnstijlen is als volgt: - -[STATUS]-BIBLIOTHEEKNAAM-LIJNSTIJLNAAM-[OPT] - -waarbij: -* STATUS kan zijn: B (Bestaand), T (Tijdelijk), V (Vervallen) of R (Revisie). Het invullen van de STATUS is optioneel en wordt alleen toegepast als de lijnstijl voor een STATUS afwijkt van de generieke lijnstijl (van de STATUS Nieuw); - -* BIBLIOTHEEK de naam is van de bibliotheek waarin de lijnstijl is opgenomen. Een lijnstijlenbibliotheek kan ook één enkele lijnstijl bevatten. Een bibliotheeknaam is opgebouwd uit de afkorting van de betreffende HOOFDGROEP (bijvoorbeeld: VH is de naam van de lijnstijlenbibliotheek die hoort bij de HOOFDGROEP VERHARDING). - -* LIJNSTIJLNAAM de naam is van de lijnstijl zelf (doorgaans gelijk aan de naam van het betreffende OBJECT of SUBOBJECT). De opbouw van de lijnstijlnaam is vrij. Er worden underscores (“_”) toegepast om het symbool nader te specificeren. De lijnstijlbibliotheken voorzien in varianten om grafisch onderscheid mogelijk te maken. De lijst van lijnstijlen waarvoor varianten beschikbaar zijn is opgenomen in bijlage 4: “Lijnstijl varianten”. - -* De standaard lijnstijl voor een OBJECT de weergave is van dat OBJECT in situatie met één representatie (dus zonder STATUS en/of OPT). - - - - - - - - - - - - - - - -
Voorbeelden van lijnstijlnamen
VH-TROTTOIRBAND-SOtrottoirband in situatie uit de bibliotheek VH (Verhardingen)
V-VH-TROTTOIRBAND-SOtrottoirband vervallen uit de bibliotheek VH (is de standaard lijnstijl met toevoeging van een dubbele schrap ( // ) voor trottoirband in situatie)
VH-TROTTOIRBAND_VARIANT01-SOtrottoirband in situatie uit de bibliotheek VH (is variant op de standaard lijnstijl voor trottoirband in situatie om onderscheid te kunnen duiden)
- -3. In principe bestaat een lijnstijl voor een OBJECT met de STATUS V (Vervallen) uit het standaard lijnstijl voor dat OBJECT met een dubbele schrap ( // ) daar doorheen getekend. - -  -4. NLCS bevat een basisset lijnstijlen. Gebruikers, softwareontwikkelaars of toeleveranciers kunnen desgewenst eigen lijnstijl(-bibliotheken) toevoegen. Om te bewerkstelligen dat deze eigen lijnstijlen worden herkend door, en op de juiste wijze kunnen worden geplaatst met NLCS CAD-applicaties, moet de naamgeving ervan worden opgebouwd als in deze paragraaf is beschreven. De NLCS voorziet niet in het uitwisselen van eigen bibliotheken, houdt dan ook rekening met de mogelijke beperkingen in het uitwisselen van eigen bibliotheken tussen verschillende software applicaties. Bronbestanden dienen beschikbaar gesteld te worden indien eigen lijnstijlen buiten de organisatie toegepast dienen te worden. - -5. Lijnstijlen dienen herkenbaar te zijn volgens het uitgangspunt 5cm bij een plotschaal van 1:200, dit komt overeen met een objectlengte van 10m. - - -